Home>>read Stil Bloed free online

Stil Bloed

By:Toni Coppers

1


Later zou de oudste van de twee agenten vertellen dat het gezicht van de dode iets extatisch had. Een uitdrukking van pijn en overgave, zoals op de prentjes op de middelbare school met daarop heiligen die allemaal de marteldood gestorven waren. Een uitdrukking van verwondering ook. Misschien zelfs van aanvaarding, maar dat laatste had hij zijn collega niet durven zeggen.

Enkele minuten eerder waren ze via de Promenade de Vlaanderenstraat in gelopen. De oudere agent voelde enkele zweetdruppels langs zijn ruggengraat glijden. Jaak Dedecker was al niet de fitste agent van het Oostendse politiekorps, maar vandaag had hij het extra lastig. Het weer deed vreemd: het was zwoel, de hitte van de afgelopen weken leek onder een stolp van dreigende wolken vol regen te zitten, en de wind zwol voelbaar aan. Er zat veel te weinig zuurstof in de lucht.

Jaak keek naar zijn twintig jaar jongere collega.

‘Kalm hé, Bruno, ’k hen ’t ier nog nieverans zien branden.’

Een oude vrouw had over de telefoon geklaagd over keiharde muziek bij haar buurman, en Jaak en Bruno hadden de pech om de straatpatrouille te zijn die het dichtst bij de Europatoren liep te slenteren toen de oproep binnenkwam. Al sinds een tijdje vond de hoofdcommissaris het erg belangrijk dat de politie een vriend van de bevolking was. Dus waren beide agenten met tegenzin afgeweken van hun ronde.

Net toen ze aan de voet van het enorme flatgebouw van dertig verdiepingen waren, beëindigde een grote zilvermeeuw met snerpend gemauw zijn duikvlucht en landde voor hun voeten.

‘Weg, rotbeest!’ gromde Bruno.

De meeuw zette een flauw pasje opzij en keek omhoog naar de agenten.

‘Peis je damme ze ooit gon meugen doodschiet’n?’

‘Dan zoe’k toch wil’n dat et nog vo men pensioen es’, verzuchtte Dedecker. Net als zowat alle Oostendenaren haatte hij de vogels hartgrondig. Het brandweerkorps had sinds kort de meeuw de oorlog verklaard en prikte elk ei door dat men vond, maar er werd op straat zoveel gezeurd over kapotgescheurde vuilniszakken en poep die zo zuur was dat hij de autolak beschadigde dat er stemmen opgingen om de dieren gewoon massaal te verdelgen.

Toen ze op de tweeëntwintigste verdieping uit de lift stapten, stond een oude dame hen op te wachten.

‘Dat duurde nogal.’

Ze sprak Nederlands, maar de Franse tongval was onmiskenbaar. Het was het soort vrouw dat Bruno bijna dagelijks tegenkwam op zijn ronde, dames van onbestemde leeftijd van wie het gezicht door zonnebank en zeelucht op een leren masker leek, duur maar saai geklede exemplaren die behangen met juwelen urenlang in de tearooms rond het Casino-Kursaal zaten en daarna met de vriendinnen een wandelingetje maakten. Er waren maar af en toe mannen bij, had Bruno nog niet zo lang geleden geconstateerd, alsof de oudere dames collectief hun wederhelft de bons hadden gegeven of ondertussen zo oud waren geworden dat ze hem al lang hadden begraven, en de weinige mannen die er toch nog waren en die mochten meestruinen over de dijk, liepen steevast twee meter achter de vrouwen aan, iets wat de agent keer op keer bleef verbazen.

Zelfs vanaf de lift hoorden ze de muziek aan het einde van de gang.

‘’t Is daar links, vanachter’, zei de dame. Terwijl ze zich in de richting van de gang draaide, rook Bruno een mengeling van parfum en de scherpe geur van haarlak.

‘’k Heb al gebeld, ’k heb al geklopt, maar het helpt allemaal niet. ’t Is een schande, dat is ’t.’

‘Uw buurman is meneer…?’ vroeg Bruno, in het houterige Nederlands dat hij voor toeristen en alle niet-Oostendenaren gebruikte. Ook dat was iets waar de hoofdcommissaris nogal op stond.

‘Franssen, Tom Franssen, en laat dat “meneer” maar weg, als ge ziet waar dat hij soms mee thuiskomt.’

‘U woont in het…’

‘’t Konden zijn dochters zijn’, ging de vrouw verder. ‘Kleedjes tot just onder hun onderbroek en gemaquilleerd van ’t kan nie erger, maar ne goeiendag kan er nie van af.’

‘U woont in ’t appartement ernaast, niewaar?’ begon Dedecker opnieuw. Zonder dat hij het besefte, ging hij weer verder in zijn streektaal. ‘Wiender lossen da wel up, madam, merci voe ’t telefongstje.’

Even was de teleurstelling op haar gezicht te lezen, maar al snel had ze zichzelf weer onder controle.

‘’t Es a schande’, zei ze in plat Oostends. Dan sloeg ze de deur van haar appartement achter zich dicht.

‘Adele’, zei Bruno tegen zijn collega. Ze stonden aan het einde van de gang.

‘Wadde?’

‘Die muziek.’ Bruno wees met zijn duim naar binnen. ‘Adele.’

Dedecker haalde zijn schouders op en bonkte op de deur.

‘Politie, opendoen asteblieft!’

Na twee keer kloppen legde Dedecker zijn hand op de klink en de deur zwaaide open.