Home>>read Stil Bloed free online

Stil Bloed(9)

By:Toni Coppers


‘Ik moet de komende weken regelmatig voor enkele dagen naar Oostende’, zei Liese. ‘Het is maar dat je het weet.’

‘Voor je werk?’

‘Ja.’

‘Is Simon ook weer in Oostende?’ vroeg haar mamma.

‘Ja, gisteren is hij vertrokken, hij komt donderdag terug.’

‘Wat doet hij daar nu precies, Liese? Ik heb het je al twee keer aan de telefoon gevraagd, maar je vertelt zo weinig.’

‘Hij is gastconservator in het Mu.ZEE in Oostende. Hij maakt een grote tentoonstelling rond bekende schilders die allemaal aan de Belgische kust hebben gewerkt.’

‘Ah. Da’s mooi, niet?’

‘Ja.’

‘En zijn zaak?’

‘Die is af en toe open.’

Vier jaar geleden had Simon de zaak van zijn vader geërfd, een kleine, gerespecteerde kunsthandel in de Brusselse Blaesstraat. Maar het antiquair-zijn zei hem weinig, en zakendoen al evenmin; bij stukken die hij minderwaardig vond, kon hij het niet over zijn hart krijgen om ze aan anderen te verpatsen, en objecten of schilderijen die hij mooi of waardevol vond, wilde hij het liefst zelf houden. De kunsthandel was meer dicht dan open, de vaste klanten bleven een voor een weg, maar Simon zelf vond het niet eens zo erg. Na een heel succesvolle Constable- tentoonstelling in BOZAR werd hij namelijk meer en meer gevraagd om tijdelijke exposities op te zetten, iets wat hij erg graag deed en waar hij, wist Liese, ook erg goed in was.

‘En hoe lang duurt dat nog voor Simon, daar in Oostende?’ vroeg haar mamma.

Ze waren tot in het oudste stuk van het bos gewandeld, waar de eiken stonden en waar Liese vroeger het liefst van al had rondgehangen.

‘Nog een maand. Als hij daar is, logeert hij in het appartement van zijn tante Liz, daar heb ik je al over verteld.’

‘Hm.’

‘Simon wil geen kind.’

Ze had het er zomaar uit gegooid. Ze was ziek van de spanning, de boodschap hing als een wolk tussen hen vanaf het moment dat ze het bos in waren gewandeld. Ze zag hoe haar moeder bijna bevroor waar ze stond. Ze leek opeens een stuk ouder.

‘En jij, lieverd?’ vroeg ze uiteindelijk.

Ik wil het zo graag, dacht Liese. Ik wil het al zestien jaar lang, om precies te zijn, maar ik heb het je nooit kunnen zeggen. Ik wil het zo graag dat ik er gek van word.

‘Ik wil een kind, mamma, maar ik wil Simon niet kwijt. Nooit.’

Haar moeder deed alsof ze de dode takken en het mos onder haar voeten bestudeerde. Ze was geschokt, zag Liese, haar gezicht was bleker dan anders, ze wist zichzelf geen houding te geven.

‘Maar je kunt daar toch over praten, samen?’ vroeg ze voorzichtig. ‘Misschien is hij gewoon bang voor de verandering, voor de last of zo, dat kan toch?’

Liese haalde moedeloos haar schouders op.

Een tijdje zei geen van beiden iets. Uiteindelijk maakte haar moeder aanstalten om terug te keren. ‘Zullen we…’ vroeg ze, maar verder kwam ze niet.

‘Hij wil mijn kind niet, mamma’, fluisterde Liese. Ze keek naar de kruin van de boom waartegen ze stond. ‘En soms denk ik dat ik hem zal kunnen ompraten en dan ben ik blij, en soms denk ik dat het me niet zal lukken en dan ben ik wanhopig. Gewoon wanhopig, snap je?’

Haar moeder zei niets, maar knikte. Toen nam ze haar dochter bij de arm en samen liepen ze het bos uit.





Wat ik heb gedaan, was erg, maar het was nodig.

Ik ben de hinkende man. Ik ben de man die strompelt. Ik ben de man die niet kan dansen.

Ze gingen dood zoals ze hebben geleefd: in volstrekte onbelangrijkheid. Ze leefden in het licht, maar ze vergaten dat het donker al die tijd gewoon op hun schouder zat. Te wachten op mij. Ze waren dag, omdat ze mij en alles wat me dierbaar was in de nacht hebben geduwd, voor altijd. En ze waren bang, o ja, hoe bang waren ze niet, toen ze beseften dat het duister hen eindelijk had ingehaald en hen ging omsluiten als een zwarte deken. Voor altijd.

Ze hapten naar lucht, en ze gingen dood.

Wat ik heb gedaan, was nodig.

Wat ik nog moet doen, is veel erger.





3


Later op de avond, in de trein naar Oostende, dwong Liese zichzelf om de dossiers door te nemen die ze bij zich had. Het dossier-Caestecker kende ze al min of meer, maar ze had ook de info mee die de recherche van Oostende had doorgestuurd rond de moord op Franssen. Tom Franssen was de directeur geweest van het VLIZ, een soort officiële instantie die zich bezighield met onderzoek naar de kust en de zee. Vijfendertig jaar oud, gescheiden, een zoon van zeven. Liese bekeek de foto’s van Franssen en van de plaats delict. Het autopsierapport vertelde haar niet alleen dat Franssen door verstikking om het leven was gekomen, maar ook dat hij twee kleine barstjes in zijn ribben had die niets met de moord te maken hadden, maar wel van recente datum waren. Ze sloeg de map dicht en keek uit het raam naar het voorbijsnellende landschap. Een alleenstaande, niet onaantrekkelijke man met een goede baan en een dure flat wordt in zijn woonkamer verstikt met een plastic zak. Kende Franssen het andere slachtoffer, Arnold Caestecker? Niet doen, Meerhout, dacht ze. Sura zoekt het uit, je hebt het haar zelf gevraagd, morgen gaat ze erachteraan. En jij gaat morgen kennismaken met de recherche van Oostende, en met de baas van de winkel, Thierry Coleyne, de beruchte Thierry Coleyne, als ze Lino Borms moest geloven. Na anderhalf jaar bij de Crim in Brussel had Liese zo onderhand haar buik vol van de snoeverige macho’s die bij de moordbrigade rondliepen en die allemaal opgetrokken leken uit gewapend beton. On verra bien, dacht ze.