Het Pantserhart(300)
Tony haalde diep adem.
‘Hij had hetzelfde voor mij gepland als ik voor hem. Levend begraven, levenslang opgesloten worden. Maar hoe was het hem gelukt? Ik vermoedde dat hij iemand kende uit de Håvasshytte, hij kon gehoord hebben wat daar was gebeurd. Misschien wist hij dat ik nog leefde, misschien had hij me een poos van een afstand gevolgd. Nadat ik me met jou had verloofd, begon de roddelpers immers foto’s van mij te publiceren, en zelfs hij keek zo nu en dan in die blaadjes. Maar hij moest met iemand samenwerken, hij kon bijvoorbeeld niet naar Oslo zijn gegaan en bij me hebben ingebroken of een foto hebben gemaakt van Adele met een mes in haar hals. Of kon dat wel? Ik ontdekte dat hij vertrokken was van de boerderij, dat doortrapte zwijn. Wat hij niet wist was dat ik, na al die jaren zoeken naar het lijk van mijn moeder, het terrein inmiddels als mijn broekzak kende, beter dan hijzelf. Ik vond hem in de toeristenhut van Kjeften. Ik was als een kind zo blij. Maar het werd een anticlimax.’
Geruis van zijde.
‘Ik had er minder plezier van hem te martelen dan ik had gehoopt. Hij herkende me niet eens, die blinde idioot. Maar dat kon me niet schelen. Ik wilde dat hij zag dat ik was geworden wat hij nooit was geweest. Ik had succes. Ik wilde hem vernederen. In plaats daarvan kreeg hij me te zien zoals hij zelf was. De moordenaar.’ Hij zuchtte. ‘En het drong ook tot me door dat hij niet met iemand had samengewerkt. Hij had niet de kwaliteiten om zoiets alleen uit te voeren, hij was te krakkemikkig, te bang en te laf. Ik veroorzaakte, bijna uit paniek, die lawine over de Håvasshytte. Want ik begreep het uiteindelijk: het was een ander. Een onzichtbare, onhoorbare jager die ergens in het donker stond en tegelijk met mij ademhaalde. Ik moest maken dat ik wegkwam. Het land uit. Naar een plek waar ik niet gevonden kon worden. Dus nu zijn we hier, liefje. Aan de rand van een jungle die zo groot is als West-Europa.’
Lene beefde ongecontroleerd over heel haar lichaam. ‘Waarom doe je dit, Tony? Waarom vertel je me dit?’
Ze voelde zijn hand tegen haar wang. ‘Omdat je het verdient, liefje. Omdat je Galtung heet en er een lange afscheidsrede zal zijn op je begrafenis. Omdat ik vind dat het goed is dat je het weet voordat je antwoord geeft op mijn vraag.’
‘Antwoord waarop?’
‘Op de vraag of je met me wilt trouwen.’
Alle gedachten tolden rond in haar hoofd. ‘Of ik… of ik wil…’
‘Doe je ogen open, Lene.’
‘Maar ik…’
‘Doe ze open, zeg ik.’
Ze deed wat hij zei.
‘Deze is voor jou,’ zei hij.
Lene hapte naar adem.
‘Hij is van goud,’ zei Tony. Het zonlicht blonk mat in het goudbruine metaal dat op een vel papier op de salontafel tussen hen in lag. ‘Ik wil dat je hem neemt.’
‘Neemt?’
‘Nadat je ons huwelijkscontract hebt ondertekend, natuurlijk.’
Lene knipperde met haar ogen. Ze probeerde wakker te worden uit deze nachtmerrie. De hand met de vergroeide vingers kwam over tafel en werd op de hare gelegd. Ze keek naar beneden, naar het patroon in de bordeauxrode, zijden kamerjas.
‘Ik weet wat je nu denkt,’ zei hij. ‘Dat het geld dat je nu bij je hebt maar voor een poosje genoeg is, maar dat mijn huwelijk met jou me recht geeft op een deel van je erfenis als jij doodgaat. Je vraagt je af of ik van plan ben je te vermoorden. Of niet?’