Het Pantserhart(299)
‘Je… je hebt haar ook vermoord?’
‘Ja. En toen Borgny. Ik ben haar gevolgd. Ze wilde net het hek openmaken waar ze woonde toen ik op haar afliep met een mes in mijn hand. Ik heb haar meegenomen naar de kelder, waar ik alles al had klaargemaakt. Hangslot. De appel. Ik gaf haar een injectie met ketamine in haar hals, vertrok toen naar Skien, naar een vergadering met investeerders die allemaal mijn getuigen konden zijn. Mijn alibi. Ik wist dat terwijl ik proostte met witte wijn, Borgny zelf het werk zou doen met de appel. Uiteindelijk doen ze dat allemaal. Daarna ging ik terug, ging naar de kelder, nam mijn eigen hangslot mee waarmee ik Borgny had opgesloten, haalde de appel uit haar mond en vertrok naar huis. Naar jou. Toen hebben we gevreeën. Je deed net of je klaarkwam. Herinner je je dat nog?’
Lene schudde haar hoofd, niet bij machte om te praten.
‘Doe je ogen dicht, zei ik.’
Ze voelde zijn vingers over haar voorhoofd gaan en haar oogleden dichtduwen, net als een begrafenisondernemer dat doet. Ze hoorde hem praten alsof hij het tegen zichzelf had: ‘Hij vond het leuk om me te slaan. Ik begrijp het nu. Macht uitoefenen door het toebrengen van pijn, zien dat iemand zich voegt, zowel op aarde als in de hemel je wil opleggen.’
Ze rook hem, de geur van seks. Seks met vrouwen.
Toen was zijn stem er weer, dicht bij haar oor nu: ‘Terwijl ik hen vermoordde gebeurde er langzaam iets. Het leek of hun bloed voedsel gaf aan een kiem die er altijd al geweest was. Ik begon te beseffen dat ik dat indertijd in de blik van mijn vader had gezien. Herkenning. Want zoals hij zich in mij herkende, begon ik hem te zien als ik in de spiegel keek. Ik hield van de macht. En van de machteloosheid. Ik hield van het spel, het risico: tegelijkertijd de afgrond en de toppen van de bergen. Want als je op de top van de berg staat met je hoofd in de wolken en je hoort het engelenkoor van het paradijs, dan moet je ook het brullende geluid van de brandende hel onder je horen. Mijn vader wist dat. En nu weet ik het ook.’
Lene zag aan de binnenkant van haar oogleden rode vlekken dansen.
‘Ik had niet door hoezeer ik hem haatte voor ik jaren geleden samen met een meisje in de bosjes voor een discotheek stond. Er vloog een jongen op me af. Ik zag de jaloezie in zijn ogen branden. Ik zag mijn vader met een schep op mij en mijn moeder afkomen. Ik heb de tong van de jongen afgesneden. Ze hebben me gepakt en ik ben veroordeeld. Toen ontdekte ik wat een gevangenis met je doet. En waarom vader met geen woord over zijn straf heeft gesproken. Ik kreeg een korte straf. Toch was ik bezig gek te worden daarbinnen. Terwijl ik opgesloten zat, begreep ik wat ik moest doen. Ik moest hem in de gevangenis zien te krijgen voor de moord op mijn moeder. Hem niet vermoorden, maar hem laten opsluiten, hem levend begraven. Maar eerst moest ik het bewijs vinden, het stoffelijk overschot van mijn moeder. Ik bouwde een hut in de bergen, ver weg van de mensen zodat ik niet het risico liep dat iemand die jongen herkende die op zijn vijftiende verdween. Ieder jaar ging ik op zoek in de bergen, vierkante kilometer na vierkante kilometer. Ik begon zodra de meeste sneeuw was verdwenen, het liefst ’s nachts als niemand anders op pad was, ik doorzocht ravijnen en steenhellingen. Als het nodig was, overnachtte ik in toeristenhutten waar alleen maar toeristen kwamen. Maar iemand van de lokale bevolking moest me hebben gezien, er gingen in elk geval geruchten over een geest van die jongen van Utmo.’ Tony grinnikte. Lene opende haar ogen, maar Tony zag het niet, hij keek naar het mondstuk van de sigaret, dat hij zojuist uit de zak van zijn kamerjas had gehaald. Lene deed snel haar ogen weer dicht.
‘Na de moord op Borgny kwam er een brief die was ondertekend door Charlotte. Daarin stond dat zij verantwoordelijk was voor de vorige moorden. Ik begreep dat ik gevangen was in een spel. Dat het opnieuw bluf kon zijn, dat het iedereen geweest kon zijn die die nacht in de Håvasshytte was. Ik ging naar de hut om in het gastenboek te kijken, maar de bladzijde van die nacht was eruit gescheurd. Dus toen vermoordde ik Charlotte. En wachtte op een nieuwe brief. Die kwam. Ik vermoordde Marit. En daarna Elias. Toen werd het stil. Vervolgens las ik in de krant dat de mensen die de bewuste nacht in de Håvasshytte hadden overnacht, gevraagd werd zich te melden. Ik wist uiteraard dat niemand op de hoogte kon zijn dat ik er was geweest, maar ook dat ik te weten kon komen wie er waren geweest. Zodat ik die van het leven kon beroven. Dus meldde ik me direct bij de persoon die, naar ik aannam, het meeste wist. Die rechercheur, Harry Hole. Ik probeerde hem uit te horen over wie er nog meer waren. Maar zonder al te veel succes. In plaats daarvan kwam die Mikael Bellman van de nationale recherche om me te arresteren. Iemand had met mijn telefoon naar Elias Skog gebeld, vertelde hij me. En op dat moment begreep ik het. Het ging niet om geld, maar iemand probeerde me achter de tralies te krijgen. Wie kon koelbloedig toezien dat ik mensen vermoordde en gewoon doorgaan met deze… deze kruistocht tegen mij? Wie kon mij zo haten? Toen kwam de laatste brief. Deze keer gaf hij zijn identiteit niet prijs, hij schreef slechts dat hij die nacht, als een onzichtbare geest, in de Håvasshytte was geweest. Dat ik hem maar al te goed kende. En dat hij mij zou pakken. Toen wist ik dat hij me uiteindelijk had gevonden. Vader.’