1
Vega/Oslo, donderdag 30 juli – vrijdag 31 juli 2009
‘De botten waren helemaal afgekloven, dus het duurde uren voordat we hier bij de districtspolitie zeker wisten dat het een man was. We vinden in deze uithoek nou niet bepaald elke dag een lijk. Je kunt het aan de heupen zien, zei de gerechtsarts. Hoe lang hij daar al lag, wisten we toen nog geen van allen…’
Kåre Olsen nam een ferme slok Nils Oscar Good Lager, bier dat hij een week daarvoor tijdens een reisje naar Zweden op de kop had getikt.
‘… en weten we eigenlijk nog steeds niet echt. Zelfs na uitgebreid onderzoek kon niemand ons iets exacters geven dan een jaartal. Ergens in 2002 of begin 2003.’
Het was stil op de steiger; alleen de gloeiende kooltjes op de barbecue, een paar meter verderop, knapperden nu en dan. De zon, die door de horizon sneed en de wereld goudgeel kleurde, weerkaatste zo krachtig op het water dat ze allebei een zonnebril ophadden, ook al was het al na middernacht.
Halvor Heming begon plotseling te grijnzen. Nu werd het leuk. ‘Echt waar? Moest de gerechtsarts jullie vertellen wat het geslacht was?’
‘Ja, hallo, zeg! Stomme Østlander…’ Kåre gaf zijn vriend met een slap handje een klap op zijn hoofd – gelukkig de hand zonder fles. ‘Er wonen 1.298 mensen in deze gemeente. Of misschien 1.299. Ik weet niet of Anders Hansen van de kroeg zijn verhuizing hierheen al heeft gemeld. Hoeveel geraamtes denk je dat we krijgen om te oefenen?’
Het werd stil. De barbecue knapperde drie keer voordat Kåre zijn mond weer opendeed. ‘Vorig jaar was onze ernstigste zaak een knul hier uit de buurt die op een brommer met valse kentekenplaten reed. Hij had ze van een oude tractor in de schuur van zijn opa gehaald. Ik moest hem ter plekke in beslag nemen.’
‘De opa?’
Halvor grijnsde opnieuw, maar kreeg niet de kans iets te zeggen, want Kåre vervolgde: ‘Nu ik erover nadenk: we hadden ook een autobrand. En iets wat waarschijnlijk het ongeoorloofd dumpen van haring in de Vegsteinbaai was… we zijn er nooit achter gekomen wie dat heeft gedaan.’
Nu grijnsde Kåre ook. Opeens brulden ze van het lachen, zo hard dat de geluidsgolven tegen de rimpelloze zee sloegen. Zelfs de schapen aan de andere kant van de zee-engte spitsten hun oren en draaiden zich om, zodat hun bellen rinkelden.
Klop, klop. De beide mannen werden weer stil. Halvor draaide zich om naar het halfopen raam van het vissershuisje, terwijl hij het water uit zijn ogen probeerde te knipperen. De gordijnen wapperden een beetje. Door het spleetje klonk een gedempt maar duidelijk: ‘Sst! De kinderen slapen!’
Ze keken elkaar aan en lachten inwendig. Kåre boog zich voorover, pakte nog een bruin flesje, zette het op zijn linkerbovenbeen en krikte de dop eraf met de handboeien die hij altijd aan zijn riem had hangen, of hij nu aan het werk was of niet. Halvor wist dat hij ze eigenlijk alleen gebruikte om de hond aan vast te maken wanneer hij die aan de lijn moest houden. En als flesopener.
Halvor kreeg een Nils Oscar in zijn hand gedrukt en Kåre maakte er nog een open.
‘Dankjewel. Was jij niet iets aan het vertellen? Over een lijk?’
‘Jazeker. Zoals ik al zei: het was alleen nog maar een geraamte. Hij lag op zijn rug op een rotsige helling en zijn ogen waren twee gaten die naar de lucht staarden. Toen ze de resten weghaalden, konden zelfs wij dorpelingen zien dat hij een groot gat in zijn achterhoofd had. Een deel van de schedel was gewoon ingeslagen. Overal aan de binnenkant, waar ooit de hersenen hadden gezeten, zaten kleine stukjes bot.’
‘Hij was dus op zijn achterhoofd op de stenen gevallen. Wat is daar zo vreemd aan? Klinkt voor mij als een ongeluk.’
‘Dat dachten wij – en de recherche – ook lang. Alleen, we hebben dagen gezocht naar de steen die bij de schade aan zijn hoofd paste.’ Kåre stond op en wankelde onvast naar de barbecue. Hij pakte de laatste twee worstjes uit het pakje voor de kinderen en legde ze op het rooster. ‘Au! Verdomme!’ Hij stopte een vinger in zijn mond.
‘En?’
‘Niksj. Absjoluut niksj. We hebben verdomme het hele klere-eilandsj afgesjocht…’ Zijn uitspraak werd met een vinger in de mond zo mogelijk nog slechter. ‘… in de verondersjtelling dat hij ergensj andersj wasj gevallen en op de een of andere wonderbaarlijke manier naar die sjteenhoop wasj gelopen waar we hem hebben gevonden.’
Kåre haalde zijn vinger uit zijn mond. ‘De enige conclusie die we uiteindelijk konden trekken, was dat iemand het moordwapen had verwijderd.’
‘Het móórdwapen?’
‘Ja. Toen we niets konden vinden wat de dood had veroorzaakt, hebben we het natuurlijk als moord bestempeld.’