‘Ik weet het voor 95 procent zeker, ja.’
‘Maar hoe kan hij dan aan je naam zijn gekomen? Die heb je toch niet genoemd?’
‘Nee. Ik heb alleen van een afstandje mijn politiekaart laten zien. In het donker hebben ze vast niet veel meer kunnen lezen dan “politie”. Maar als ze het kenteken hebben opgenomen… Ik sta net als iedereen in het kentekenregister.’
‘Wat vind je dat we moeten doen?’
Kristine vond dat het gesprek niet de goede kant op ging. Ze merkte dat haar stem onzekerder klonk toen ze vervolgde: ‘Ik zou een team mee moeten krijgen dat de omgeving kan controleren voordat ik er ben en dat ook de ontmoeting zelf kan bewaken. Heel discreet, natuurlijk.’
Weer pauze bij Andersen. Toen kwam hij weer op gang, leek het. ‘Misschien heb je gelijk, Kristine, maar het is heel moeilijk voor me om daar nu mensen voor vrij te maken. Je weet hoe druk we het hebben. Als het die man van vannacht is, weten we natuurlijk niet wat hij zal gaan doen als hij jou ziet, en je zegt toch ook zelf dat je hem nauwelijks zult herkennen. Bovendien zou deze zaak eigenlijk door een ander korps moeten worden onderzocht, omdat jij de benadeelde partij bent. We kunnen in dit geval niet zomaar het boekje volgen.’
‘Vind je dat echt?’ Kristine kon haar verbazing niet verbergen. ‘Nu hebben we de kans iemand die een ambtenaar in functie ernstig heeft bedreigd op te pakken, en dan vind jij dat we gewoon maar niks moeten doen?’
‘Ja, nu hoor je in elk geval geen spookbeelden. Dat zei ik inderdaad.’
Kristine dacht niet meer na en drukte domweg op het rode knopje. Verdomme! Daar ging haar kans om iets terug te krijgen voor wat ze de afgelopen nacht had meegemaakt. Om nog maar te zwijgen van de baan als teamleider, die waarschijnlijk verkeken was op het moment waarop ze het gesprek met Andersen verbrak.
Plan B. Had ze een plan B?
Brigadier en teamcollega Hans Petter Haneborg nam gewoontegetrouw na één belsignaal op. Hoe hij dat voor elkaar kreeg terwijl hij toch vrijwel altijd aan het bellen was – zo leek het tenminste als je je kantoor met hem deelde – ging Kristines verstand te boven.
‘Zou je iets voor mij willen doen?’
‘Altijd, dat weet je.’ Ze wist het. Hij had een paar keer iets voor haar privé gedaan wat hij niet had hoeven doen, maar ze had het idee dat hij dat zelf anders zag. Hij vervolgde: ‘Waar gaat het deze keer om?’
‘Eerst moet ik weten of je vanmiddag om een uur of drie tijd hebt.’
‘Ja, hoor. Ik ga vandaag op vakantie. Ik moet alleen nog wat papierwerk afmaken, dus ik was van plan een paar uur eerder weg te gaan. Een uur of drie moet kunnen.’
‘Heeft Andersen je dan niet gevraagd je vakantie uit te stellen?’
‘Jawel. Een paar dagen geleden, maar toen ik zei dat ik zondag met een vriend naar Cyprus ga, gaf hij het op.’
‘Gaf hij het zomaar op?’
‘Ja, ik heb sindsdien in elk geval niks meer gehoord. Hoezo?’
Godverdomme. Godverdomme!
‘Ben je er nog, Kristine?’
Ze beheerste zich. ‘Ja, hoor.’ Toen vertelde ze hem over het merkwaardige telefoontje en zei dat ze steeds sterker het gevoel kreeg dat het een valstrik was. Een aantrekkelijke eigenschap van haar lange, blonde collega was dat hij zijn mening vrijwel nooit onder stoelen of banken stak, en nu kwam hij met een aantal minder fraaie omschrijvingen van Andersen. Ten slotte was het voor Kristine makkelijk om hem haar eigenlijke verzoek voor te leggen.
Ze werden het erover eens dat Hans Petter een halfuur voor het afgesproken tijdstip bij de Monoliet zou gaan rondkijken. Het plan was dat hij zich tijdens de ontmoeting als een gewone toerist zou gedragen, met een camera op zijn buik.
‘Je weet dat we met veel meer mensen zouden moeten zijn dan alleen wij tweeën?’
‘Natuurlijk,’ zei Kristine een beetje geïrriteerd. ‘Maar ik kan me niet indenken dat iemand me op klaarlichte dag op een van de drukst bezochte plekken van Oslo wil vermoorden. Dan zal hij proberen me ergens mee naartoe te krijgen.’
‘Ja, maar alleen als hij zeker weet dat je hem niet herkent.’
‘Daar is hij waarschijnlijk wel van overtuigd. Ik heb zelden een hoodie gezien die een gezicht beter verbergt.’
‘Je hebt dus niks om op af te gaan behalve zijn stem?’
‘Behalve als hij in dezelfde kleren verschijnt als de vorige keer, maar dat betwijfel ik.’ Ze pauzeerde even. ‘Vind je het goed als we het zo doen?’
Hans Petter had kennelijk alle innerlijke twijfel opzijgezet en hij antwoordde prompt: ‘Natuurlijk! Niemand bedreigt ongestraft iemand die mij na aan het hart ligt.’
Die hem na aan het hart ligt. Kristine dacht na over zijn woordkeus. Ze kwam tot de conclusie dat ze die op dit moment heel passend vond.