Kristine liet zich op de bank vallen, legde haar benen op de drie lege flessenkratten die samen haar salontafel vormden en reikte naar haar draadloze telefoon. Het intoetsen van de acht cijfers die ze zo goed kende, ging ongewoon traag.
Ze kon ongeveer zeventien seconden ongestoord praten voordat haar moeder met overslaande stem riep: ‘Ik wist het! Ik wist het!’
Toen een harde, plasticachtige dreun en… stilte. Even bleef Kristine met de telefoon in haar hand zitten. Toen besloot ze alleen nog maar aan slapen te denken. Haar lichaam deed zeer van frustratie en gebrek aan rust. Ze kon niet meer. Alles zou beter gaan als ze eerst maar even kon slapen.
23 maart
Ik heb hem gezien. Nou ja, ik weet bijna zeker dat ik hem heb gezien. Weliswaar herkende ik zijn pet niet en zijn jack en zijn broek evenmin, maar volgens mij is er tegenwoordig veel mooie nieuwe kleding te verkrijgen via de kerk.
De vorige keer is al meer dan een jaar geleden. Toen was het januari, en lag hij ijskoud en wit onder een iep in het Slottspark. Het was toeval dat mijn oog op hem viel. Als ik daar niet net een sneeuwdouche in mijn nek had gekregen en me had omgedraaid om die van me af te vegen, weet ik niet of het was gebeurd. Hoe het ook zij, ik gaf hem drie klappen in zijn gezicht, de laatste vrij hard, maar hij knipperde niet eens met zijn ogen, hoewel hij wel ademde. Dus ik belde de ambulance. Ze reden de auto helemaal naar hem toe (ik wist niet dat dat toegestaan was in het Slottspark), terwijl ik deed alsof ik naar de wisseling van de wacht voor het paleis keek. De mannen van de garde knipperen ook nauwelijks met hun ogen.
Het is blijkbaar goed gekomen. En te oordelen naar het tempo waarmee hij vandaag de winkel uit liep, lijkt hij er ook geen blijvende lichamelijke schade aan te hebben overgehouden. De twee Securitas-bewakers die hem nakeken terwijl hij de Karl Johan op liep, zagen er niet uit alsof ze zin hadden om hem achterna te gaan. In elk geval draaiden ze zich om toen hij de Dronningensgate schuin overstak in de richting van de arcade van de Domkerk. Door rood licht uiteraard, maar dat is niet zo schokkend.
Het was slechts toeval dat ik daar was. Eigenlijk was ik onderweg naar Jensen & Co voor een persoonlijk bezoek (ik weet overigens niet waar die Co voor staat, want ik heb er nog nooit iemand anders gezien). Ik heb drie keer gebeld en drie e-mails gestuurd. Toch heb ik al vier maanden niet één rekening van Jensen gezien. Dan valt het niet mee zicht te houden op je financiën.
Dat is bijna net zo moeilijk als zicht houden op Jakob.
17 mei
Ik heb weer dat eigenaardige gevoel. Alsof ik in een kooi zit, en iemand me van buitenaf bekijkt en niet goed weet wat hij ervan moet denken.
Misschien heeft het ermee te maken dat ik vandaag naar de stad ging om iets te halen wat ik op kantoor had laten liggen. Ik begrijp natuurlijk wel dat het nogal een waagstuk was om op de nationale feestdag de stad in te gaan, maar ik had toch niet verwacht dat het me twintig minuten zou kosten om van metrostation Nationaltheatret naar het ministerie van Buitenlandse Zaken te lopen. Daarvandaan naar mijn werk duurde het nog eens tien minuten. Gelukkig had ik mijn blauwe werkpak aan, dus ik viel niet zo erg op.
Ik weet niet wat me bezielde, maar opeens stond ik voor een stel vwo-scholieren in hun laatste jaar, met hun rode baretten op, en vroeg naar hun kaartjes. Midden op de Drammensvei! Alsof ik zelf in mijn laatste jaar zat en ook zo veel mogelijk van die rode pretvisitekaartjes spaarde. Ze keken me aan alsof ik niet goed bij mijn hoofd was, maar ik was gelukkig snel genoeg bij mijn positieven om te zeggen dat het voor mijn zoon was.
‘Voor je kleinzoon, bedoel je zeker,’ zei een zo’n slungel, en hij oogstte bijval van de anderen. Hij was oneindig lang en dun, en zijn rode baret stond scheef. Op de klep stond: de vader , de zoon en de heilige geest. Welk verband hij nu zag tussen zichzelf en de Heilige Drie-eenheid?
‘Ja, natuurlijk,’ zei ik, en ik greep naar mijn voorhoofd. Dat overtuigde hen en ik kreeg plechtig – zo plechtig als een laatstejaars scholier op zo’n dag maar kan – vijf rode kaartjes overhandigd. Ik ben niet van plan te vermelden wat erop stond.
Nu ik dit herlees, realiseer ik me dat dat eigenaardige gevoel van me beslist iets met dit voorval te maken heeft.
Geen waarnemingen meer sinds de vorige keer, trouwens. Dat is misschien ook niet zo erg. Ik denk niet dat Jakob zo blij zou zijn geweest met die kaartjes.
2 juni
Nog maar drie dagen tot aan de grote dag. Ik heb de plant al gekocht; ik kon niet meer wachten. Hij staat overigens in een mooie pot te wachten, dus hij overleeft het wel. Het is een aronskelk, een ‘vredeslelie’, die tweehonderd kronen heeft gekost, maar hij is erg mooi. Misschien moet ik op de dag zelf nog een mooi boeket rozen met gipskruid kopen.