Blauwe maan(86)
Ik schud mijn hoofd. Hij moet weten dat dat niet waar is. Ik heb hem nooit in de steek gelaten – hij mij wel, maar dat was niet zijn schuld en ik heb het hem al vergeven. Ik vergeef hem alles wat hij ooit gedaan of gezegd heeft, ook al is het nu te laat. Het maakt allemaal niet meer uit.
In plaats daarvan zeg ik: ‘Nee, dat is niet waar. Je was ziek. Heel erg ziek. Maar het is nu voorbij en binnenkort ben je weer beter. Je moet me alleen beloven dat je het tegengif inneemt zodra…’ Zodra Ava je dat toedient, wil ik zeggen. Maar dat lukt me niet, want ik wil niet dat hij beseft dat dit ons allerlaatste moment samen is. Dit is ons afscheid.
‘Je moet weten dat alles weer goed komt met je. Maar je moet uitkijken voor Roman. Hij is geen echte vriend. Hij is kwaadaardig. Hij probeert je te vermoorden. Dus je moet weer op krachten komen, zodat je met hem kunt afrekenen.’
Ik druk mijn lippen tegen zijn voorhoofd en tegen zijn kin en ik kan niet ophouden voor ik zijn hele gezicht bedekt heb met kusjes. Ik proef mijn eigen zoute tranen als ik zijn lippen kus. Ik haal diep adem en probeer zijn geur, zijn aanraking, de warmte van zijn huid voor eeuwig in mijn geheugen te prenten. Ik wil die herinnering aan hem meenemen waar ik ook naartoe ga.
Ik vertel hem dat ik van hem houd, ga naast hem liggen en houd hem stevig vast en druk hem tegen me aan. Urenlang blijf ik zo liggen waken terwijl hij slaapt. Ik sluit mijn ogen en concentreer al mijn energie op hem in de hoop hem te helpen genezen met mijn liefde, mijn essentie, mijn wezen. Ik wil iets van mezelf achterlaten bij hem. Maar toch… zodra ik wil opstaan, zegt hij het weer.
Een beschuldiging die hij zelfs in zijn droomtoestand uitspreekt, uitsluitend bedoeld voor mij.
‘Je hebt me in de steek gelaten.’
Pas als ik voor de laatste keer afscheid heb genomen en de deur achter me dichttrek, realiseer ik me dat hij het niet heeft over wat er gebeurd is.
Hij voorspelt onze toekomst.
Drieënveertig
Ik loop door de gang naar de keuken. Mijn hart doet pijn, mijn benen voelen alsof ze van beton zijn en elke stap die me verder verwijdert van Damen, maakt het alleen nog erger.
‘Gaat het wel?’ Ava staat bij het fornuis, waar ze water kookt voor de thee. Alsof al die uren niet hebben bestaan.
Ik schud mijn hoofd en leun tegen de muur aan. Ik weet niet wat ik moet zeggen, ik kan geen woord uitbrengen. Want als ik eerlijk ben, dan gaat het helemaal níét. Ik voel me leeg, hol, vreselijk, depressief, verdrietig, al die dingen. Dus nee, het gaat niet al te best met me.
Maar goed, wat verwacht ik ook? Ik ben slecht. Ik ben een verrader. Je kunt maar beter hopen dat je mij nooit tegenkomt. Al die keren dat ik me probeerde voor te stellen hoe het zou gaan, mijn laatste moment met Damen… Ik had nooit gedacht dat het zo zou eindigen.
Ik had nooit gedacht dat hij me zou beschuldigen. Al heeft hij groot gelijk.
‘Je hebt niet veel tijd meer.’ Ze kijkt naar de klok aan de muur en weer naar mij. ‘Wil je een kopje thee voor je gaat?’
Ik schud mijn hoofd. Ik moet haar nog een aantal dingen uitleggen en ik heb nog een paar tussenstops te maken voor ik weg ben.
‘Weet jij wat je moet doen?’ Ze knikt terwijl ze haar kopje thee naar haar mond brengt. ‘Want ik reken op je, Ava. Ik vertrouw je. Als het niet werkt zoals ik denk, als ik de enige ben die teruggaat in de tijd, dan ben jij mijn enige hoop.’ Ik kijk haar strak aan. Het is belangrijk dat ze beseft hoe ernstig de situatie is. ‘Je moet voor Damen zorgen, hoor je me? Hij… hij verdient al deze rottigheid niet en…’ De brok in mijn keel zit in de weg. Ik pers mijn lippen op elkaar en wend mijn blik af. Ik moet verder, ik heb nog veel meer te zeggen, maar het gaat eventjes niet.
‘Kijk uit voor Roman. Hij ziet er goed uit en hij kan ontzettend charmant zijn, maar het is allemaal show. Vanbinnen is hij kwaadaardig. Hij wilde Damen vermoorden. Het is allemaal zijn schuld dat het zo gelopen is.’
‘Maak je geen zorgen.’ Ze staat op en komt naar me toe. ‘Maak je geen zorgen. Ik heb alles uit je kofferbak gehaald. Het tegengif staat in de kast, het drankje – of wat het dan ook is – staat te gisten en op de derde dag stop ik de kruiden erbij, precies zoals je hebt gezegd. Niet dat we het nodig hebben, want alles gaat vast volgens plan.’
Ik kijk haar aan en zie in haar ogen dat ze het meent. Ik voel een vlaag van opluchting nu ik weet dat ik het aan haar kan overlaten en dat ze weet wat ze doet.
‘Ga jij nou maar naar Zomerland, ik zorg voor de rest.’ Ze trekt me naar zich toe en geeft me een stevige knuffel. ‘En wie weet? Misschien kom je nog eens in Laguna Beach terecht en ontmoeten we elkaar opnieuw!’
Ze lacht als ze dat zegt en ik zou graag meelachen, maar dat lukt niet. Dat is het rare met afscheid nemen. Het wordt nooit makkelijker.