Blauwe maan(82)
En hij komt heus wel opdagen. Waarom niet? Hij is de onbetwiste held van de school. De knapste, de rijkste, degene die de beste feesten geeft… Althans, dat hoor ik van alle kanten. Hij krijgt al bijna een staande ovatie omdat hij er is. Wie kan die aandacht weerstaan?
Als ik tussen de andere leerlingen sta, kijk ik om me heen naar mensen met wie ik nooit een woord gewisseld heb, die nooit iets tegen mij zeiden, maar wel af en toe een scheldwoord naar mijn hoofd slingerden. Ze zullen me niet missen en ik vraag me af of ze merken dat ik er straks niet meer ben. Maar als alles zo gaat als ik denk – ik keer terug, zij gaan terug naar hoe het was – dan stelt mijn tijd hier niet veel meer voor dan een klein stipje op een tijdlijn.
Ik haal diep adem en loop het lokaal binnen voor de Engelse les. Ik bereid me voor Damen bij Stacia te zien staan, maar ze is alleen. Ik bedoel, ze klept natuurlijk wel met Honor en Craig zoals gebruikelijk, maar Damen is nergens te bekennen. Als ik langs haar loop, op weg naar mijn stoel, bereid ik me voor op alles wat ze kan zeggen. Maar het blijft stil. Ze negeert me volledig en probeert me dit keer niet eens te laten struikelen. Dat is doodeng.
Als ik eenmaal zit en de les begint, blijf ik vijftig minuten lang van de klok naar de deur staren. Met de minuut word ik angstiger. Ik stel me allerlei vreselijke dingen voor tot de bel eindelijk gaat en ik de gang op kan rennen. Als ik hem tijdens het vierde uur nog niet heb gezien en naar de geschiedenisles loop en merk dat ook Roman er niet is, slaat de paniek in alle hevigheid toe.
‘Ever,’ zegt meneer Munoz terwijl ik naast hem sta. Met open mond staar ik naar Romans lege plek. Ik voel me misselijk.
‘Je hebt een hoop werk in te halen.’
Ik kijk naar hem en weet dat hij wil praten over mijn afwezigheid, de gemiste huiswerkopdrachten en andere onbelangrijke dingen die ik niet wil horen. Dus ren ik de deur uit, over het schoolplein, langs de lunchtafels en naar de stoep. Opgelucht hap ik naar adem als ik hem zie. Nou ja, niet hem, maar zijn auto. De glimmend zwarte BMW waar hij zo zuinig op was en die nu onder een dikke laag modder en vuil zit en slordig geparkeerd staat op een plek waar dat helemaal niet mag.
Ondanks de smerige buitenkant staar ik naar de auto alsof het de mooiste wagen is die ik ooit heb gezien. Want ik weet wat het betekent. Als zijn auto hier is, dan is hij dat ook. Dan is het goed.
Misschien moet ik de auto wel verplaatsen voor hij wordt weggesleept, denk ik. Maar dan hoor ik plotseling iemand achter mij zijn keel schrapen. Een lage stem zegt: ‘Pardon, maar heb jij geen les op dit moment?’
Ik draai me om en zie meneer Buckley, de directeur. ‘Eh, ja,’ stamel ik, ‘maar eerst moet ik…’ Ik maak een gebaar naar Damens foutgeparkeerde auto alsof ik niet alleen mijn vriend, maar ook de school een groot plezier wil doen.
Maar Buckley vindt parkeerboetes veel minder interessant dan leerlingen die constant spijbelen. Leerlingen zoals ik. Hem zit onze laatste ontmoeting nog steeds dwars, toen Sabine ervoor zorgde dat ik niet van school gestuurd werd, maar alleen tijdelijk geschorst ben. ‘Je hebt twee opties. Ik kan je tante bellen, vragen of ze direct vanuit haar werk hierheen komt of…’ Hij wacht even en probeert de spanning op te voeren. Niet dat je een helderziende hoeft te zijn om te weten wat er nu komt. ‘Of ik loop nu meteen met je mee naar de les. Wat heb je liever?’
Eventjes voel ik de verleiding te kiezen voor de eerste optie – al is het maar om te zien wat hij dan doet. Maar uiteindelijk loop ik achter hem aan naar mijn les. Zijn schoenen dreunen hard op het beton als hij over het schoolplein loopt en de hal in, voor hij me achterlaat bij de deur van meneer Munoz’ lokaal. Daar zie ik tot mijn verbazing Roman, die niet alleen op zijn plek zit, maar ook hoofdschuddend lacht terwijl ik vol schaamte naar mijn plaats loop.
Munoz is mijn rare gedrag nu wel gewend, maar toch betrekt hij me zo veel mogelijk bij de les. Hij stelt vragen over historische gebeurtenissen die we moesten bestuderen, maar ook over dingen die we niet hebben geleerd. Mijn gedachten dwalen af naar Damen en Roman en naar mijn plannen om terug naar huis te gaan. Daarom reageer ik automatisch nadat ik de antwoorden in zijn gedachten heb ‘gezien’. Ik herhaal bijna letterlijk wat hij denkt.
Dus als zijn volgende vraag is: ‘En, Ever, wat heb ik gisteravond gegeten?’ zeg ik automatisch: ‘Twee overgebleven pizzapunten en anderhalf glas chianti.’ Ik ben in gedachten zo druk bezig met mijn eigen problemen dat ik een paar tellen lang niet eens merk dat hij met open mond naar me staart.
Sterker nog: iedereen staart naar me.
Nou ja, iedereen behalve Roman, die zijn hoofd schudt en nog harder lacht.
Als de bel gaat en ik zo snel mogelijk wil maken dat ik wegkom, verspert Munoz me de weg. ‘Hoe doe je dat?’