Blauwe maan(83)
Ik pers mijn lippen op elkaar en haal mijn schouders op alsof ik geen idee heb waar hij het over heeft. Al merk ik dat hij het niet zo snel opgeeft. Hij vraagt het zich al weken af.
‘Hoe weet je al die dingen?’ Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes. ‘Al die willekeurige historische feiten die je nooit hebt hoeven leren? En die dingen over mij?’
Ik staar naar de vloer en haal diep adem. Zou het kwaad kunnen om antwoord te geven? Ik bedoel, ik ben na vanavond toch weg hier. De kans is groot dat hij zich dit moment nooit herinnert, dus wat maakt het uit als ik hem de waarheid vertel?
‘Ik weet het niet.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Het is niet zo dat ik er echt iets voor doe. Informatie en plaatjes verschijnen gewoon in mijn hoofd.’
Hij kijkt me aan en weet niet of hij dat kan geloven. Ik heb geen tijd en geen zin om hem te bewijzen dat het echt zo werkt. Maar ik wil niet onvriendelijk zijn. ‘Ik weet bijvoorbeeld ook dat u de moed niet moet opgeven wat uw boek betreft, want het zal ooit uitgegeven worden.’
Zijn mond valt open en zijn ogen worden groot. Hoop en ongeloof strijden om voorrang op zijn gezicht.
Wat ik nog meer wil zeggen, valt me zwaar. Het idee alleen al bezorgt me nog steeds een misselijk gevoel. Maar ik weet dat ik nog iets moet zeggen als ik het juiste wil doen. En het kan toch geen kwaad? Ik ga ervandoor en Sabine verdient het om uit te gaan en plezier te beleven. Afgezien van zijn voorliefde voor boxers met de Rolling Stones erop, Bruce Springsteen-liedjes en een obsessie met de renaissance lijkt hij me vrij ongevaarlijk. Bovendien wordt het toch niks blijvends, want ik heb gezien hoe Sabine uiteindelijk uitgaat met iemand uit het gebouw waar ze werkt.
‘Ze heet Sabine,’ zeg ik voor ik er goed over na kan denken en van gedachten kan veranderen. Dan zie ik de verwarring in zijn blik en ga vlug verder: ‘U weet wel, de tengere blondine bij Starbucks? Degene die ijsthee op uw shirt gemorst heeft? Degene aan wie u constant denkt?’
Hij kijkt me aan en ik zie dat hij sprakeloos is. Dat wil ik graag zo houden. Ik pak mijn spullen, loop naar de deur en werp een laatste blik over mijn schouder. ‘Wees niet bang om een praatje te beginnen. Serieus. Diep ademhalen en gewoon een keer doen. U zult merken dat ze best aardig is.’
Eenenveertig
Stiekem verwacht ik dat Roman op me staat te wachten als ik het lokaal uit kom. Met die uitdagende blik in zijn ogen. Maar dat is niet zo. En als ik bij de lunchtafels aankom, weet ik waarom.
Hij is bezig met zijn voorstelling. Hij dirigeert iedereen om hem heen, regisseert wat iedereen zegt en doet – net als een poppenspeler of toneelmeester. Op dat moment knaagt er iets aan me, heel diep vanbinnen begint een vermoeden zich te vormen. Maar dan zie ik hem.
Damen.
De liefde van mijn leven – elk leven dat ik tot nu toe geleid heb – strompelt naar de lunchtafel. Hij wankelt, ziet er onverzorgd en verwilderd uit. Het gaat opeens beduidend slechter met hem – zijn toestand is versneld achteruitgegaan. We hebben niet veel tijd meer.
Als Stacia zich omdraait, een grimas trekt en roept: ‘Loser!’ merk ik tot mijn grote verbazing dat ze het niet eens tegen mij heeft.
Ze praat tegen Damen.
Binnen twee tellen doet de hele school mee. Alle minachting en spot die ooit speciaal voor mij werd bewaard, is nu op hem gericht.
Ik kijk naar Miles en Haven en zie hoe ze vrolijk met de rest meedoen. Dan haast ik me naar Damen. Zijn huid voelt klam en koud en zijn hoge jukbeenderen zien er nu uitgemergeld uit. Ik schrik ervan. Zijn donkere ogen, die ooit zo warm en liefdevol keken, tranen nu en kunnen zich nergens op focussen. Zijn lippen zijn uitgedroogd en gebarsten, maar ik voel nog steeds een drang de mijne ertegenaan te drukken. Het maakt me niet uit hoe hij eruitziet, hoe erg hij veranderd is. Hij is nog steeds Damen. Mijn Damen. Jong of oud, ziek of gezond, dat kan me niet schelen. Hij is de enige om wie ik echt geef – de enige van wie ik ooit gehouden heb – en niets wat Roman of wie dan ook doet, kan daar verandering in brengen.
‘Hé,’ fluister ik. Mijn stem breekt en ik voel mijn ogen prikken. De scheldwoorden weet ik uit mijn hoofd te verbannen en ik concentreer me op hem. Ik neem het mezelf kwalijk dat ik niet beter op hem gelet heb, waardoor dit kon gebeuren. Andersom zou dat nooit gebeurd zijn.
Hij draait zich naar me toe en heeft moeite zijn blik te focussen. Net als ik denk een glimp van herkenning te zien, is die weer verdwenen. Als hij er al was.
‘Kom, we gaan.’ Ik trek aan zijn mouw en hoop hem mee te krijgen. ‘Wat zeg je ervan om de rest van de dag te spijbelen?’ Ik glimlach en hoop dat hij zich onze vrijdagmiddagroutine herinnert. We zijn net bij het hek, als Roman uit het niets verschijnt.
‘Waarom al die moeite?’ Hij slaat zijn armen over elkaar en houdt zijn hoofd zo schuin dat de ouroborostatoeage korte tijd zichtbaar is.