Reading Online Novel

Blauwe maan(80)



‘Ever? Is alles wel in orde?’ roept ze, deels uit bezorgdheid, deels uit ergernis.

‘Ja, ik eh…’ Ik pak de onderkant van mijn T-shirt vast, trek het over mijn hoofd en ga met mijn rug naar de deur staan. ‘Eh… je kunt nu wel binnenkomen… maar ik…’ Zodra ze een voet over de drempel zet, trek ik mijn shirt weer over mijn hoofd. Ik doe net alsof ik een aanval van verlegenheid heb, alsof ik er niet tegen kan dat ze ziet hoe ik me omkleed. Niet dat ik me daar ooit eerder iets van aantrok. ‘Ik eh… ik was me net aan het omkleden,’ mompel ik. Ze fronst haar wenkbrauwen en kijkt me aan terwijl ze diep inademt door haar neus, op zoek naar de geur van wiet, alcohol, kruidnagelsigaretten of wat het ook is dat er in haar nieuwste zelfhulpboek over tieners staat.

‘Er zit iets op je…’ Ze gebaart naar mijn shirt. ‘Iets… roods wat… ach, dat krijg ik er vast niet meer uit.’

Ze trekt een scheve pruillip terwijl ik mijn T-shirt inspecteer. Ik zie een grote, rode veeg die ik meteen herken als het poeder dat ik nodig heb voor de onsterfelijkheidsdrank. Er moet een gat zitten in het envelopje. Dan merk ik dat het poeder ook op mijn bureau en de vloer eronder terecht is gekomen.

Fantastisch. Zo lijkt het echt alsof je een schoon shirt wilde aantrekken! denk ik terwijl ik me inwendig erger. Sabine loopt naar mijn bed, gaat op het randje zitten en slaat haar benen over elkaar, haar mobiele telefoon in de hand. Als ik kijk naar de vage, rood-grijze gloed van haar aura, weet ik dat de bezorgde blik op haar gezicht minder te maken heeft met mijn smerige shirt dan met mij – mijn vreemde gedrag, mijn geheimzinnigheid, het gedoe met eten. Ze weet zeker dat er nog iets veel ernstigers achter schuilgaat.

Ondertussen probeer ik koortsachtig te bedenken wat ik moet zeggen om al die rare ingrediënten te verklaren. Daardoor word ik overvallen door haar vraag: ‘Ever, heb je vandaag gespijbeld?’

Ik blijf als bevroren staan en zie hoe ze naar mijn bureau kijkt. Ze ziet de chaos van kruiden, kaarsen, oliën, mineralen en al die andere dingen die ze nooit eerder heeft gezien – of althans niet in die combinatie in mijn kamer. Het ziet ernaar uit dat ik iets van plan ben, dat de verzameling rare producten minder toevallig is dan het lijkt.

‘Eh, ja, dat klopt. Ik had barstende koppijn. Maar dat is niets om je zorgen over te maken, hoor.’ Ik laat me op mijn bureaustoel vallen en draai heen en weer in de hoop haar blik af te leiden.

Ze kijkt van het grote, alchemistische experiment naar mij en wil wat gaan zeggen. Maar ik ben haar te snel af. ‘Ik bedoel, het is niks omdat het nu alweer over is. Maar het was wel een fikse koppijn, hoor. Een migraine. Je weet wel, die heb ik af en toe wel eens.’

Ik voel me het slechtste nichtje van de hele wereld. Een ondankbare leugenaar, een ongeloofwaardige kletskous. Ze heeft geen idee hoe blij ze mag zijn dat ze binnenkort van me af is.

‘Misschien komt het doordat je niet genoeg eet.’ Ze zucht, schopt haar schoenen uit en kijkt aandachtig naar me. ‘En toch, ondanks het feit dat je zo weinig eet, groei je als kool. Je bent nu zelfs nog langer dan een paar dagen geleden!’

Ik kijk naar mijn enkels en tot mijn ontzetting zie ik dat mijn gemanifesteerde spijkerbroek ook al een paar centimeter hoger hangt dan die ochtend.

‘Waarom ben je niet naar de schoolverpleegkundige gegaan als je je zo slecht voelde? Je weet dat je niet zomaar kunt verdwijnen.’

Ik kijk haar aan en wil haar graag vertellen dat ze zich niet druk moet maken. Ze hoeft zich geen seconde langer zorgen te maken om mij; ik ben bijna weg. Ik zal haar heel erg missen, maar ik weet zeker dat haar leven erop vooruitgaat. Ze verdient zoveel meer dan dit. Zoveel meer dan mij. Het is fijn te weten dat ze straks weer rust heeft.

‘Dat is een kwakzalver,’ zeg ik. ‘Altijd maar die aspirientjes van haar. Je weet dat die bij mij toch nooit helpen. Ik wilde gewoon naar huis gaan en even liggen. Dat is het enige wat echt werkt. Dus ben ik weggegaan.’

‘En, heb je dat dan ook gedaan?’ Ze buigt naar me toe. ‘Naar huis gegaan, bedoel ik.’ Zodra ze me aankijkt, weet ik dat ze me op de proef stelt. Het is een test.

‘Nee.’ Ik zucht en staar naar het tapijt. Dit is mijn witte vlag van overgave. ‘Ik ben naar het ravijn gereden om even…’

Ze kijkt me afwachtend aan.

‘Ik heb daar wat rondgehangen.’ Ik haal diep adem en slik. Dichter bij de waarheid dan dit kan ik niet komen, weet ik.

‘Ever, heeft dit soms iets met Damen te maken?’

Als ik haar aankijk, kan ik me niet meer groothouden. Opeens barst ik in tranen uit.

‘O, jeetje toch,’ mompelt ze. Ze houdt haar armen wijd terwijl ik van mijn stoel kom en bij haar ga zitten. Ik ben nog niet gewend aan die extra lange benen. Ik beweeg zo klungelig dat ik haar bijna van het bed stoot.