Inferno
1
Ik dacht eraan hoe het was om dood te zijn. Ik kon me ieder onbenullig detail herinneren van dat laatste geintje dat ik had uitgehaald. Dat geintje dat me het leven kostte. Maar hoe kon ik denken aan hoe het was om dood te zijn als ik dood was?
Daar dacht ik ook een tijdje over na, nadat ik gestopt was met gillen. Ik had zeeën van tijd om na te denken. Noem me maar Allen Carpentier. Dat is de naam waaronder ik schreef, en er zal vast wel iemand zijn die zich die naam herinnert. Ik was een van de bekendste science fiction schrijvers die er op de wereld rondliepen en ik had horden fans. Mijn verhalen waren niet het soort dat prijzen wint, maar ze waren onderhoudend en ik had er een heleboel geschreven. Ja, ik weet bijna zeker dat er ergens iemand is bij wie een belletje gaat rinkelen als hij mijn naam hoort. Het waren de fans die me het hoekje om hielpen. Dat wil zeggen, ze lieten me gewoon hun gang gaan toen ik mezelf het hoekje om hielp. Het spelletje is al zo oud als de weg naar Kralingen. Op science fiction conventies proberen de fans hun favoriete auteur hartstikke straalbezopen te krijgen. Dan kunnen ze als ze weer thuis zijn tegenover hun vrienden opscheppen over het feit dat ze erbij waren toen Allen Carpentier kachel als een Maleier werd. Ze maken de verhalen steeds mooier, net zo lang tot er hele legenden geweven worden rond wat schrijvers op conventies allemaal uitvreten. Iedereen amuseert zich er kostelijk mee, de fans zijn dol op mij en ik ben dol op de fans.
Ik geloof tenminste van wel. Maar de fans kennen de Hugo awards toe, en om de Hugo te krijgen moet je populair zijn. Ik was al vijf keer voorgedragen en had nog nooit een prijs gewonnen, daarom was ik vastbesloten dat jaar vrienden te maken. In plaats van me met andere schrijvers stilletjes terug te trekken in een of ander achterafkamertje, dronk ik op de verbroedering met een stel fans - kleine, lelijke snotneuzen met jeugdpuistjes, lange, serieuze studentikoze types, meisjes met lang haar dat eruit zag als uitgeplozen touw, meisjes die half-ontkleed waren om te laten zien dat ze half-mooi waren, en maar verdomd weinig mensen met een beetje beschaving. Herinner je je dat drinkgelag in Oorlog en Vrede, waar een van de personen wed dat hij in een raam kan zitten en een hele fles rum achterover kan slaan zonder zich vast te houden aan het kozijn ? Ik ging dezelfde weddenschap aan. Het hotel waarin de conventie werd gehouden was heel groot, en de kamer bevond zich op de achtste verdieping. Ik klom naar buiten en ging zitten, met mijn voeten bungelend tegen de gladde stenen buitenwand van het gebouw. Een briesje had de smog verdreven en Los Angeles was mooi als een droom. Ondanks het energietekort brandden er overal lichtjes, de hoofdwegen waren bewegende rivieren van licht en de zwembaden in de buurt van het hotel straalden met een blauwe gloed. Het rooster van licht strekte zich uit zo ver het oog reikte. Ergens werd vuurwerk afgestoken, maar ik weet niet wat ze vierden.
Ze overhandigden me de fles rum. 'Je bent een toffe kerel, Allen', zei een puber van middelbare leeftijd. Hij had last van acne en slechte adem, maar hij gaf een van de belangrijkste fanbladen uit. Van literatuur had hij totaal geen kaas gegeten. 'Hé, dat is een heel eind naar beneden.' 'Ja. Prachtige avond, niet? Kijk, daar staat Arcturis. De ster met de grootste schijnbare beweging. Is in de laatste drieduizend jaar een paar graden opgeschoven. Jakkert bijna door het zwerk.'
De onbenullige laatste woorden van Carpentier: een zinloze lezing voor een gehoor dat die lezing niet alleen al kende, maar haar gelezen had in een van mijn eigen boeken. Ik nam de fles rum en zette hem aan mijn mond. Het was alsof ik een accu leeggoot in mijn keel. Er was geen lol aan. Morgen zou ik er spijt van hebben. Maar de fans achter me begonnen opgewonden te schreeuwen, en dat bezorgde me een plezierig gevoel totdat ik zag waarom ze schreeuwden. Asimov was de kamer binnengekomen. Asimov schreef wetenschappelijke artikelen en geschiedkundige werken en gewone romans en verhandelingen over de bijbel en Byron en Shakespeare, en hij produceerde meer in een jaar dan andere mensen in een heel leven. Ik pikte vroeger altijd ideeën en feitenmateriaal uit zijn kolommen. De fans verdrongen zich schreeuwend om hem heen, terwijl ik mijn nek waagde om ze iets te geven waarover ze jaren later nog zouden praten. En geen hond keek.
De fles was half leeg toen mijn kokhals-reflex in werking trad en er rum in mijn neus terecht kwam. Ik boog me voorover om te hoesten en gleed van het raamkozijn af, naar beneden.
Ik geloof niet dat er iemand was die me zag vallen. Het was een ongeluk, een stompzinnig ongeluk dat veroorzaakt werd doordat ik zo stompzinnig dronken was, en op de keper beschouwd was het allemaal de schuld van de fans. Wie laat iemand nou zoiets doen? En het was niet mijn bedoeling om te vallen, dat weet ik zeker. Zo zielig vond ik mezelf nou ook weer niet.
De stad tintelde nog steeds van licht. Een grote vuurpijl spatte in een regen van schitterende gele en groene vonken uiteen tegen de met sterren bezaaide hemel. Ik had in ieder geval iets moois om naar te kijken terwijl ik langs de zijkant van het gebouw naar beneden viel. Het leek een hele tijd te duren voor ik de bodem bereikte.