Inferno(8)
Twee stemmen fluisterden vinnig vlak bij mijn oor: 'Waarom remde je niet toen ik gilde?' 'Omdat je me zo liet schrikken met dat gekrijs van je dat mijn voet van de rem gleed. In ieder geval hoef ik nu niet meer dat geleuter aan te horen over hoe slecht ik rij en hoe goed jij het wel kan
'Je vergeet dat we in de hel zijn, liefje. Ze stoppen ons waarschijnlijk in een auto zonder remmen. Misschien geven ze je wel een toeter. Zou je dat niet fijn vinden?' 'Hou je kop! Hou je kop!'
Ze hield haar kop, en er daalde een stilte neer. Ik had nog nooit een menigte gezien die zo stil was. Het leek alsof de mensen elkaar totaal niets te zeggen hadden. We liepen met een schok aan de grond. 'Iedereen van boord', schreeuwde Charon. 'Verdoemde zielen! Voor eeuwig verdoemd! Jullie hebben God vervloekt, en nu zullen jullie ervoor boeten!'
'Naar de hel met God en de hele wereld!' 'Ik heb schijt aan je, ouwe!' 'Ik veeg me reet af met die God van je!' 'Hé, klootzakken, ga van me voet af, verdomme!' 'Maar ik hoor hier helemaal niet.' 'Wat heb ik dan gedaan? Vertel me alleen maar wat -' 'Krijg de pest, jullie allemaal, ik ben gestorven als een man!'
We duwden en trokken en dansten om op de been te blijven in het gedrang. Ten slotte stapten we aan land. De menigte haastte zich heuvelafwaarts, langs een weg die tussen hoge, dikke muren liep. Ik bleef wat achter in de hoop dat Benito met de rest mee zou gaan. Vergeet het maar. De weg draaide en kronkelde zodat we niet konden zien wat voor ons lag, maar dat was niet zo erg want na een tijdje waren we alleen. Ik probeerde tegen de muur op te klauteren. Het was een zware klim, en ik viel steeds terug. Na de vierde poging liet ik me op de grond zinken en griende een beetje voor me heen. 'Wil je dat ik je help?' vroeg Benito.
'Graag. Ik dacht dat je zei dat de enige uitweg die kant op lag.' Ik wees heuvelafwaarts.
'Dat is ook zo, maar we hebben tijd om onderzoekingstochten te maken. Probeer het nog een keer, dan zal ik je een zetje geven.'
Hij slingerde me bijna over de muur. Ik had niet gedacht dat hij zo sterk was; hij zag er in ieder geval niet naar uit. Ik bleef een ogenblik op de muur zitten en keek op hem neer. Hij scheen te wachten tot ik hem naar boven zou helpen.
Wat nu, Carpentier? Eerlijk is eerlijk, hij heeft me geholpen. Ja, dat weet ik, maar om welke reden ? Laat hem vallen, hij betekent niks dan moeilijkheden.
Maar hij weet dingen die ik niet weet. En hij heeft me bevrijd uit die fles.
O ja? Hij zegt dat hij je uit een fles heeft gehaald die nauwelijks groter is dan een borrelglas, en jij gelóóft hem? Laat hem vallen, zeg ik je.
Ik kreeg niet de kans om te beslissen. Terwijl ik er nog over na zat te denken, begon Benito als een volleerde alpinist te klimmen. Hij gebruikte kleine spleetjes en uitsteekseltjes die ik nauwelijks kon zien. In een mum van tijd had hij een hand over de muur en trok hij zich op. Zijn adem ging niet sneller dan anders, en hij zei niets over het feit dat ik geen hand had uitgestoken om hem te helpen.
Ik draaide me om om naar het landschap te kijken. Dit Infernoland scheen gemodelleerd te zijn op de hel van Dante, en het leek de moeite waard dat te verifiëren. Op school had ik maar net genoeg aandacht aan het boek besteed om door het examen te kunnen rollen en ik herinnerde me er bijna niets van, maar ik wist wel dat het er niet wat je noemt gezellig was. De martelkamer van God, heel middeleeuws. Vage beelden doken in mijn geheugen op: duivels met hooivorken, bomen die praatten en bloedden, reuzen en centaurs, vuur, slangen ... maar hoorden die eigenlijk wel thuis in de Hel, of vormden die het bezinksel van kindersprookjes en de tekenfilms van Walt Disney? Wat maakt het uit, Carpentier? Je bent toch niet van plan verder te gaan.
4
Het was heel lieflijk aan de andere kant van de muur. Ik sprong naar beneden en landde op stevige bodem, bedekt met fris groen gras, heel aangenaam. De lucht was zuiver, als op de top van een berg, met die pittige geur die je alleen ruikt als je met je rugzak om een verlaten gebied binnentrekt. De muggen waren verdwenen. We wandelden in de richting van de villa's. Het waren prachtige gebouwen, vierkant, met de gloeiende kleuren die sommige gesteenten hebben in het licht van de ondergaande zon.
We werden omringd door mensen, mannen en vrouwen en kinderen - een heleboel kinderen, veel te veel eigenlijk. Allemaal keken ze ons aan met grote, ronde ogen (of aman-delvormige ogen), aan rassenscheiding werd niet gedaan in de Hel. De volwassenen waren net zo nieuwsgierig als de kinderen, maar niemand zei iets.
En ze wilden ook niet te dicht in onze buurt komen. Ze stapten achteruit toen we naderden. Het was pijnlijk. Waarschijnlijk droegen we nog de geuren van het Voorportaal van de Hel bij ons, de walgelijke stank van rozen en verrotting. We zouden een plek moeten zien te vinden waar we ons konden wassen. 'Ik denk dat ik het hier wel naar mijn zin zal hebben,' zei ik. Benito keek me met een vreemde blik aan, maar hij zei alleen: 'Aantrekkelijk, niet? Straf kent men hier niet.' Het woord deed zeer aan mijn oren. Stra/impliceert autoriteit, iemand die meer macht heeft en moreel hoger staat dan jijzelf. Dat kon ik niet accepteren. We bevonden ons in de handen van de Bouwers van Infernoland, en wat hun moraliteit was had ik al ontdekt aan de andere kant van de zwarte rivier.