Inferno(4)
Naast me op de grond lag een kleine bronzen fles met een klassieke bekervorm. De inhoud schatte ik op een liter.
Afgezien van de man die naast me stond, was er verder niets, helemaal totaal niets.
'Laat die vraag over waar ik ben maar zitten,' zei ik. 'Waar ben ik al die tijd geweest? Ik kan me niet herinneren dat ik het bewustzijn verloor. Ik was aan het gillen, en nu ben ik opeens hier. Waar was ik?'
'Eerst vraagje me waar je bent. Dan waar je was. Kun je niets anders bedenken om te zeggen?' Hij keek me met een afkeurende frons aan, alsof hij me helemaal niet mocht. Maar wat voerde hij hier dan uit, alle donders nog an toe? Wacht even. Hij had me natuurlijk bevrijd uit die toestand waarin ik al die tijd had verkeerd. 'Ik begrijp watje bedoelt', zei ik. 'Bedankt.'
'Bedank liever Degene die mij naar jou toegestuurd heeft.'
'En wie was dat?'
'Je hebt Hem om hulp gevraagd -'
'Ik kan me helemaal niet herinneren dat ik iemand om hulp gevraagd heb', zei ik. Maar dit keer hoorde ik hem duidelijk de hoofdletter uitspreken. 'O natuurlijk. "In Godsnaam", zei ik. Nou en?'
Zijn vlezige lippen vertrokken en zijn ogen vulden zich met bezorgdheid. Toen hij me weer aankeek, las ik geen afkeer in zijn blik maar deelneming. 'Goed dan. Je zult nog heel wat moeten leren. Maar eerst zal ik je vragen beantwoorden. Waar ben je? Je bent dood en je ligt op de grond van het Voorportaal van de Hel. Waar was je?' Hij trapte met een van zijn in sandalen gestoken voeten tegen de bronzen fles. 'Daarin.'
Grote loeiende blaaspijpen, ik zit in het gekkenhuis en de hoofdzot is naar me toe gekomen om een praatje te maken. Carpentier wordt duizend jaar na zijn laatste vlucht en slordige landing wakker, en gelijk zit hij al tot over zijn oren in de moeilijkheden. Het gebruik van mes en vork en eetstokjes, verkeerslichten, de manier waarop je een broek aantrekt, dat moet misschien allemaal opnieuw geleerd worden. Wetten en gewoonten veranderen in duizend jaar. Het kan zelfs zijn dat de samenleving mensen als Carpentier beschouwt als geestelijk niet volwaardig.
Maar maak hem wakker in een 30-eeuws gesticht temidden van 30-eeuwse malloten, en alle problemen zijn opgelost. In een gekkenhuis hoef je je nergens aan aan te passen. Er lagen nog meer flessen op de grond. Sommige waren groter, andere kleiner dan mijn fles. Ik weet niet waarom ik ze niet eerder had opgemerkt. Ik raapte er een op en liet hem als de bliksem weer vallen. Hij was gloeiend heet en er kwamen zwakke geluiden uit.
Zo te horen was het een stem die sprak in een vreemde taal, een stem die vervloekingen schreeuwde. Die toon kon niets anders beduiden. Een stem die zonder ophouden krijste en vloekte -
Waarom zouden ze radio's in oude bronzen flessen stoppen en er het krankzinnigengesticht mee vergeven? Ik moest nog eens driftig sleutelen aan die hypothese van me. De mensen op de heuvels waren nog steeds aan het rennen. Ze hadden een cirkel beschreven en waren ongeveer terug op het punt waar ik ze voor het eerst gezien had. Ze hadden het ding of de persoon waar ze op joegen nog niet te pakken gekregen. Lieten ze de gekken in de toekomstige gestichten in cirkels rondrennen?
Waar was ik al die tijd toch geweest? Waar? Er was nergens een ziekenhuis te bekennen, geen apparatuur om een lijklollie op de gewenste temperatuur te houden, alleen maar deze vent waar een schroefje aan los was en een heleboel bronzen flessen en mensen die in cirkels rondrenden en - en een soort insekten. Iets zoemde venijnig en dook als een zelfmoordpiloot mijn oor in. Iets anders stak me in mijn nek. Ik sloeg wild om me heen, maar er was niets te zien. Zelfs de pijn van het mezelf slaan was een genot. Mijn 'redder' wachtte geduldig tot ik wat tegen hem zou zeggen. Het kon geen kwaad hem zoet te houden tot ik wat meer informatie bezat.
'Oké, ik ben in het Voorportaal van de Hel en ik zat in een fles. Een fles waar ze geesten in bewaren. Hoe lang heb ik er in gezeten?' Ik vertelde hem de datum waarop ik uit het raam was gevallen.
Hij haalde zijn schouders op. 'Je zult er wel achter komen dat tijd hier niet de betekenis heeft waaraan je gewend bent. We hebben al de tijd die we ooit nodig zullen hebben. De eeuwigheid strekt zich voor ons uit. Ik kan je niet vertellen hoeveel tijd je in die beker hebt doorgebracht, maar ik verzeker je dat het niet belangrijk is.'
Niet belangrijk? Ik was bijna gek geworden in dat ding! Dat besef deed me opnieuw huiveren, en hij liet zich op zijn knieën vallen naast me, een en al bezorgdheid, en legde een hand op mijn schouder.
'Het is nu voorbij. God zal niet toestaan dat je weer terug in die fles gaat. Ik kan je helaas niet de verzekering geven dat je niet ergere dingen zult moeten doorstaan voor je de Hel kunt verlaten. Veel dingen zullen heel wat erger zijn. Maar gesteund door hoop en vertrouwen zul je alles kunnen verdragen, en je zult de Hel achter je kunnen laten.' 'Da's een hele troost.'
'Het is een troost die 's mensen begrip te boven gaat. Begrijp je het dan niet? Ik weet hoe je hier uit kunt geraken!' 'O ja? Nou, ik ook. Over die muur daar.' Hij lachte. Ik luisterde geduldig, maar na een tijdje werd het irriterend. Uiteindelijk bracht hij het terug tot een gegrinnik. 'Het spijt me, maar ook dat zeggen ze allemaal. Ik denk dat er niets anders opzit dan je het te laten proberen. Tenslotte hebben we tijd genoeg.' Hij lachte weer. Wat nu? Zou hij me aangeven als ik over de muur probeerde te klimmen? Ik stond op, verbaasd over hoe goed ik me voelde afgezien van de muggen en de stank. Al die denkbeeldige lichaamsbeweging die ik in de fles -Ja, moet je nou eens luisteren, ik moet toch érgens gezeten hebben, niet? En ik had me tenslotte laten flessen, bij wijze van spreken. In ieder geval, de lichaamsbeweging die ik in de fles had gehad kwam me nu goed van pas. Ik ging in een stevig tempo op weg naar de muur.