Geen tijd voor een kus(151)
De spijt omdat hij die kans voorbij had laten gaan, hing nog als een donkere wolk om hem heen toen hij aan het eind van de middag de deur van het ziekenhuis achter zich dichttrok.
Jena’s oude jeep stond niet meer op de parkeerplaats, maar zijn hart begon sneller te kloppen toen hij zag dat er een briefje onder een van de ruitenwissers van zijn auto zat.
‘Repetitie voor de optocht, vanavond om halfzeven in jouw huis,’ stond erop, in een vloeiend, recht handschrift. Onmiddellijk rees in zijn gedachten het beeld op van Jena met op haar neus de leesbril.
Besluiteloos bleef hij staan. Het was al halfzeven, dus als hij ernaartoe wilde, moest hij opschieten. Aan de andere kant betekende dat contact met de enige vrouw op de wereld die hij tot elke prijs wilde ontlopen. Én wat viel er nou te repeteren aan het spelen van een standbeeld?
‘Veel,’ zei Jena resoluut tegen Suzy, die dezelfde vraag stelde. Noah was inmiddels gearriveerd en was op een stoel op de veranda gaan zitten.
Ontspannen leunde Jena tegen de grote houten eettafel - het toonbeeld van een vrouw die zich volkomen op haar gemak voelde. Hij bestudeerde haar zo onopvallend mogelijk. Hoe kon ze zich in vredesnaam zo rustig en zeker voelen, terwijl hijzelf zo gespannen was als een veer?
‘Waarom?’ vroeg Davo.
‘Omdat het dan veel meer effect heeft. Wacht maar, dan laat ik het je zien. Kom eens hier, Carla en Suzy. En jij ook, Will. Ga hier maar staan en doe of je een standbeeld bent. Carla, jij doet dit.’ Jena nam een houding aan alsof ze een pijl en boog vasthield. ‘Suzy, jij doet het zo.’ Nu deed ze net alsof ze een grote schaal droeg, haar slanke armen sierlijk gebogen voor haar lichaam.
Will liet ze de houding imiteren van een man die een redevoering stond te houden, één hand opgeheven in een welsprekend gebaar. Toen ze hen alledrie in de gewenste pose had gemanoeuvreerd, fluisterde ze hen één voor één iets in het oor, waarna ze op een stoel ging zitten bij de andere toeschouwers.
De drie bleven zo roerloos staan, dat Noah zich afvroeg of Jena hen soms had gehypnotiseerd.
‘Nu,’ fluisterde Jena hen na een paar minuten toe.
De standbeelden begonnen langzaam te bewegen. Elk beeld nam de houding aan van het beeld dat links van hem of haar stond. Daarna heerste er weer een diepe rust. Na een tijdje kon Noah zich niet meer voorstellen, dat ze ooit hadden bewogen.
‘Oké, dat was het,’ zei Jena even later. Ze richtte zich tot de groep als geheel. ‘Vinden jullie ook niet dat het veel interessanter wordt als we zo nu en dan van houding veranderen?’
De jongelui waren het volkomen met haar eens.
Jena deed het boek open dat ze had geleend uit de bibliotheek. Er stonden foto’s in van standbeelden in allerlei typerende houdingen. Het groepje ging er ijverig een aantal uitproberen, waarbij heel wat werd gelachen. Maar toen Jena weer begon te praten, werden ze direct weer rustig.
‘Het lijkt gemakkelijker dan het is,’ waarschuwde ze. ‘Niemand is onder de indruk van een standbeeld dat met zijn voeten staat te schuifelen, of dat probeert om de verf van zijn neus af te krabben. Ik heb vanmiddag met de timmerlui van de productiemaatschappij gepraat. Ze hebben beloofd dat ze een wagen voor ons zullen maken. Er komt een kring van kartonnen zuilen op te staan, waar jullie tussen kunnen gaan staan.’
Ze bladerde in het boek tot ze een foto had gevonden van een klein tempeltje, om het idee te verduidelijken.
‘Mogen wij de boeken zolang hier houden?’ vroeg Suzy.
‘En kun je misschien begin volgende week nog een keer langskomen om te kijken hoe we het doen?’ vroeg Will. ‘De optocht is zaterdag over een week al. Dus zoveel tijd hebben we niet meer.’
Jena beloofde dat ze zou komen. Nadat ze nog even met het groepje had gebabbeld, kondigde ze aan dat ze weer eens op huis aan moest.
‘Wil je niet blijven eten?’ vroeg Carla.
Jena schudde haar hoofd. ‘Dank je, maar ik heb een drukke dag gehad. Ik ga liever naar huis.’
‘Nou, aangezien niemand mij uitnodigt om te blijven eten, ga ik ook maar,’ zei Noah.
Prompt riepen ze allemaal dat hij moest blijven.
Hij stak glimlachend allebei zijn handen op. ‘Ik maakte maar een grapje. Ik moet nog iets doen in het ziekenhuis.’
‘Bedankt dat je bent gekomen,’ zei Davo bij de deur tegen hem. Met een verlegen gezicht voegde hij eraan toe: ‘En ook voor al het andere dat je voor ons doet. Ik weet dat je dit niet wilt horen, maar we zijn je echt dankbaar.’
Nu was het Noahs beurt om verlegen te worden, zag Jena.
‘Weet je zeker dat je het vanavond in je eentje redt?’ vroeg hij even later, terwijl hij met haar meeliep naar haar auto.
‘Ja hoor,’ antwoordde ze. En ze meende het; ze zou zich vast een stuk beter voelen, zodra ze bij hem weg was - verlost van het verlangen om hem aan te raken, te kussen, te smeken om nog één nacht samen door te brengen. ‘Sorry,’ zei ze toen het tot haar doordrong dat hij iets tegen haar had gezegd. ‘Wat zei je?’