Drift(133)
‘Je leeft en je bent bij mij.’
Mahinovic stuurde de auto over de Amsteldiepdijk. Rechts lag het Amstelmeer. Zeilboten scheerden door het water.
‘Ik heb het ook in mijn broek gedaan,’ zei Telander. ‘Getver.’
Mahinovic’ mobiel ging over. Ze luisterde twee minuten.
‘Dat was Kraayenkamp. In de woning van Verstraten is niets gevonden. Ook het tuinhuis is onbewoond. Geen spoor van zijn moeder. Het team wacht op ons. En nog iets: Verstraten is onderweg naar het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. De kogel had zijn buikslagader geraakt. En ik moest ook doorgeven dat de toestand van je vader stabiel is. Hij is af en toe bij kennis, maar hij zakt steeds weer weg. De artsen verwachten dat hij snel volledig bij bewustzijn zal zijn.’
Telander staarde naar buiten. Links lag camping Zeezicht, die stampvol was.
‘Ben je geschokt dat Verstraten dood is?’
‘Dat doet me niets. De schoft. Onbegrijpelijk dat ik niet meteen doorhad dat Jan-Albert een psychopaat was, een manipulatieve vleier die niet van me hield. Hij misbruikte me als lustobject. Soms had hij schuim om zijn lippen, gromde hij als een valse hond.’
Mahinovic legde een hand op Telanders been en kneep een paar keer. ‘Het is voorbij.’
‘Nog niet. We moeten zijn moeder vinden.’
Mahinovic hoestte en trok een grimas. ‘Dat doet pijn.’
‘Wat?’
‘Verstraten heeft op me geschoten. Het kogelwerend vest heeft mijn leven gered. Het leek alsof iemand met een moker op mijn borst sloeg.’
‘Heb je een blauwe plek?’
‘Nog niet gekeken.’
Op de rotonde vlak voor Hippolytushoef reed een trekker.
‘Neem de tweede afslag. Het huis van Verstraten ligt buiten het dorp.’
De Ford reed over de Koningsweg.
‘De eerste weg links,’ zei Telander. ‘En dan rechtsaf de dijk op.’
Op de Marskedijk reed niemand en op de Waddenzee voeren slechts enkele zeilboten.
‘Over tweehonderd meter rechts naar beneden, de Marskeweg op. Het is de eerste woonboerderij links.’
Een minuut later draaide Mahinovic de oprijlaan op. Vijftig meter verder lag een rietgedekte boerderij. Voor de woning waren een zwart bestelbusje en een ambulance geparkeerd. Zes mannen en een vrouw stonden tegen de muur geleund. Twee rookten een sigaret. Een Mechelse herder lag met zijn kop op zijn voorpoten. Zijn oren stonden rechtop.
Telander en Mahinovic stapten uit de auto.
‘Geef mij een hijs.’ Telander nam de sigaret van een in het zwart geklede man over. Ze zoog aan de peuk en inhaleerde. Met haar ogen dicht liet ze de rook via haar neusgaten ontsnappen. Ze nam nog een hijs en piekte de peuk in het grind.
‘Volg mij,’ zei ze. ‘Ik weet waar ze verborgen kan zijn.’
Telander liep naar de garage die los van het huis stond. Toen ze aan de deur trok, kantelde die gemakkelijk. De garage was leeg. Op de vloer lagen tegels. In het midden was een smeerput. Telander nam de smalle, betonnen trap naar beneden.