Reading Online Novel

Drift(127)



                Ze leek zonder zinnen. Toch bewogen haar oogleden. Haar ogen rolden rusteloos.

                Hoorde ze daar iemand spreken? Lone luisterde naar het licht dat langzaam het lied van de aarde zong. Ze had dorst. Haar rug en heupen waren pijnlijk. Ze wilde haar mond openen en hoorde ergens ver weg iets grommen. Ze ademde haar eigen geur in: zweet en urine.

                Heb ik in mijn broek geplast? was haar eerste gedachte. ‘Ga je wassen en omkleden,’ hoorde ze haar vader zeggen.

                Ik wil eruit, dacht ze. Eruit, gilde ze in haar hoofd. Help me, huilde ze. Bevrijd me, schreeuwde ze achter in haar mond die gesloten was als een kluis. Mama, heb jij de sleutel?

                Ze tilde haar hoofd op en stootte hard tegen ijzeren punten. Ze probeerde haar armen te bewegen. Onmogelijk. Haar benen: geen beweging.

                Haar lichaam was zwaar alsof het gevuld was met stenen. Ze vocht in haar cocon. Haar ingewanden rommelden, als een ver onweer.





De kist kreunde


                Om 13.15 uur waren alle passagiers in hun voertuigen gestapt. De kapitein had omgeroepen dat de politie alle voertuigen zou controleren op drugs. ‘Blijft u tijdens de controle rustig in uw voertuig zitten. Houd uw rijbewijs, kentekenbewijs en identiteitspapieren bij de hand.’

                Op het benedendek stonden politieagenten bij de ingang van de trappen. Twee van hen hadden een Mechelse herder aan de lijn. De honden zaten naast hun bazen, tong uit de bek, oren gespitst. Bij de laadklep stonden acht leden van een arrestatieteam, in donkere overalls. Automatische wapens bungelden over hun schouders.

                Kraus en Mahinovic droegen kogelwerende vesten en stonden bij de eerste auto’s in de rij.

                ‘Hij kan ook op het bovendek zijn,’ zei Mahinovic. ‘Dat zou ik jammer vinden. Ik wil erbij zijn als we hem pakken.’

                ‘De Vanitas-man kan ook nog op Texel zijn.’

                ‘Dan vinden we Lone pas als ze dood is. Zeg dat ze hier ergens is.’ Ze kneep in Kraus’ arm.

                ‘Lone is op de veerboot.’

                ‘Weet je het zeker?’

                ‘Natuurlijk niet. Dat weet jij ook.’

                De laadklep zwaaide piepend open. Zonlicht glipte naar binnen.

                ‘Eerst de middenrij en een rij ernaast,’ zei Kraus. Hij wenkte de leden van het arrestatieteam en de twee agenten met de honden.

                De controle verliep snel: Kraus en Mahinovic vroegen om rijbewijs, kentekenbewijs en identiteitspapieren. De bestuurder moest de kofferbak openen. Leden van de arrestatieteams doorzochten alvast de caravans. Als een voertuig en hun inzittenden waren gecontroleerd, kreeg de chauffeur een seintje en mocht het voertuig de veerboot verlaten.

                De bestuurder van een roestige Ford Transit, een morsige dertiger, reageerde kwaad: ‘Mijn laadruimte is leeg. Waarom geloven jullie me niet?’

                ‘Uitstappen en openmaken,’ zei Kraus. ‘Dwing ons niet geweld te gebruiken. Die jongens in hun blauwe overalls zijn geen lieverdjes. Doe niet zo moeilijk, man. Als het klopt wat je zegt, ben je over een halve minuut van de boot af.’

                ‘Houd die hond van me weg,’ zei de man tegen een agent.

                ‘Die hond bijt pas als zijn baas dat wil,’ zei Kraus. ‘Maar dan bijt hij ook echt.’

                De man stapte uit en trok zijn broek op. Zijn overhemd hing half uit zijn vlekkerige broek. Drie mannen van het arrestatieteam richtten hun wapens.