Drift(130)
Kraus bestudeerde met trillende handen het kentekenbewijs, waarop stond dat de auto was gekeurd om doden te vervoeren. Hij zweette bovenmatig.
‘Heeft u een A-formulier?’ vroeg Mahinovic.
‘Ik rijd al meer dan vijfentwintig jaar in lijkwagens, maar nog nooit heeft iemand me naar het A-formulier gevraagd. U twijfelt er toch niet aan dat de oude vrouw in de kist werkelijk dood is?’
‘U bent wettelijk verplicht een A-formulier te hebben. Ik hoef u toch niet te vertellen dat de schouwarts u zo’n document moet meegeven?’
‘Het ging allemaal nogal chaotisch vanmorgen, maar u kunt de arts bellen.’
‘Dat zullen we zeker doen. Stapt u even uit de wagen en open de achterklep.’
Een Mechelse herder blafte. Het klonk hol in de grote, stalen ruimte.
De man klikte de deur open en stapte moeizaam uit. Hij hield zijn linkerhand in zijn zak.
Achter de lijkwagen was slechts één meter ruimte.
Mahinovic zei: ‘Ik rijd de wagen naar voren.’
Ze startte de achtcilinder motor en zette de wagen tien meter verderop.
Kraus, de chauffeur van de lijkwagen, een agent met een hond en vier leden van het arrestatieteam volgden. Hun wapens bungelden op hun rug. De vizieren van hun helmen waren opengeklapt. Eén van hen rookte een sigaret.
Mahinovic stapte uit.
‘Maak de klep open,’ zei Kraus.’ Daarna stapt u een paar meter naar rechts.’
De man opende de achterklep. In het midden lag een witte kist. De gordijnen van de ramen waren gesloten. Kraus trok de achterste gordijnen opzij, waardoor meer licht op de kist viel.
Mahinovic stond naast Kraus.
‘Ik ruik zweet,’ zei ze.
‘Dan ruik je meer dan ik,’ antwoordde Kraus, die zich omdraaide en de agent met de hond wenkte. Hij voelde zich slap. Zijn lijf trilde en hij had honger.
De agent liep naar de lijkwagen, de hond kort aan de lijn.
‘Dat kunt u niet maken,’ zei de chauffeur. ‘Een hond bij een overledene. Dat is ongepast.’
‘U mag blij zijn dat ik u niet meteen gearresteerd heb. Zonder A-formulier rondrijden met een lijk is een misdrijf.’
‘Een overtreding. Meer niet,’ zei de man die zijn rechterhand onder zijn colbert hield.
‘Naar binnen met die hond.’
De agent tikte op de ruimte naast de kist en de Mechelse herder sprong naar binnen. Twee seconden later had de hond twee poten op de kist gezet en blafte.
‘Bingo,’ zei de agent. ‘Drugs in de kist.’
De chauffeur trok het pistool onder zijn broeksriem vandaan en schoot. Een kogel raakte Mahinovic in de borst. Het leek alsof ze een reuzenklap met een honkbalknuppel kreeg: ze klapte achterover en sloeg met haar schouder op de stalen vloer.
De Mechelse herder sprong uit de wagen en rende naar de bestuurder die opnieuw schoot. Kraus trok razendsnel zijn wapen, richtte en schoot. Het schot miste, de kogel sloeg tegen de zijwand en kaatste terug. De hond beet de man in zijn enkel. Hij brulde van pijn. Opnieuw een schot. De hond stuiterde achteruit. Hij jankte. Zijn poten maakten onwillekeurige bewegingen. Zijn tong hing slap uit zijn bek.