De Vuurdoop(162)
Hij deed het raam dicht, keek naar Anders’ positie in de kamer en rekende uit hoe het pistool waarschijnlijk uit zijn hand gevallen zou zijn. Hij legde het een eindje van het lichaam op de grond. Daarna liep hij de slaapkamer in, pakte Anders’ koffer uit, legde de kleren weer in de kast en het paspoort in een bureaula, deed de lege koffer dicht en schoof die onder het bed van Anders Ask.
Lars liep achteruit het appartement uit, trok de latexhandschoenen uit, zette het mondkapje af en deed de deur zachtjes achter zich dicht.
***
Lars sliep die avond diep en werd om halfzes ’s ochtends wakker. Hij bestelde koffie op de kamer, eten hoefde hij niet. Hij wachtte tot acht uur voor hij belde. De man aan de andere kant van de lijn weifelde, maar Lars hield voet bij stuk.
Hij had gedoucht en een overhemd gestreken. Met het gladde overhemd los aan stond hij voor de badkamerspiegel zijn haar in model te brengen. Hij was gecontroleerd high, kamde langzaam...
Zijn schoenen waren pas gepoetst, zijn broek had onder de matras gelegen. Hij zag er respectabel uit, hij keurde zijn gezicht in de spiegel, daar had hij nooit problemen mee als hij high was. Hij oefende op een uiterlijk. Een uiterlijk dat algemeen moest zijn. Lars wist een lege, nietszeggende uitdrukking op zijn gezicht te brengen, deed de knoopjes dicht, pakte zijn jasje van de rug van de stoel en trok het aan. Op weg naar buiten pakte hij de sporttas van het bed en verliet de kamer.
Daglicht was gevaarlijk voor hem, maar hij had geen keus. Het moest overdag gebeuren, anders zou zijn gesprekspartner achterdochtig worden. Lars had het Mariatorget gekozen, een open plein dat hij goed kon overzien.
***
Hij stond in het trappenhuis boven in een pand en observeerde het park beneden door een verrekijker. Het was 11.44 uur. Ze hadden om halftwaalf afgesproken. Hij zocht met zijn verrekijker langs de mensen. Vooral moeders met buggy’s, kinderen op schommels, hier en daar een vader die met gebogen rug zijn handen rond zijn eenjarige hield die per se zelf wilde lopen. Hij zocht verderop in het park aan de kant van de Sankt Paulsgatan. Gehaaste mensen, een groepje lachende jongeren, een paar bejaarden op bankjes.
Lars draaide de verrekijker naar de Hornsgatan, daar zag hij ook niets. Auto’s, mensen die doelloos rondwandelden, dikke plattelanders op reis die een ijsje kochten bij het kraampje.
Hij liet de kijker zakken en keek op zijn horloge. Het was 11.48 uur, zou hij weggaan? Hij keek het hele park nog één keer rond. En daar, midden in die zwaaiende beweging, zag hij een man alleen op een bankje. Lars bewoog terug. De man zat met zijn ene arm over de rugleuning van het bankje, hij had halflang haar en een kale kruin. Toen de man een klein stukje draaide, zag Lars de politiesnor. Hij was het echt.
Lars toetste een nummer in op zijn mobiel. Hij hield het mobieltje voor zijn oor en keek door de kijker naar de man, die in zijn zak naar zijn rinkelende telefoon zocht, hem vond, en opnam.
‘Ja?’
‘Tommy?’
‘Yep.’ Bijna onverstaanbaar.
‘Ik ben wat laat, nog vijf minuten...’
Lars hing op. Hij keek weer door de kijker naar Tommy Jansson. Tommy bleef op het bankje zitten en staarde naar de mensen in het park. Hij belde niemand, gaf niemand een teken. Hij zat daar gewoon te wachten – verveeld, rusteloos en warm. Lars liet de kijker rondgaan en keek naar mensen in de buurt. Hij zocht tussen de bomen aan de andere kant bij de oude bioscoop, zag niets. Het leek erop dat Tommy alleen was gekomen.
Hij stopte de kijker in zijn tas en liep de trappen af naar beneden. Lars stapte de zon in en liep naar het bankje waar Tommy zat. Het bankje naast hem was leeg en daar ging Lars zitten. Tommy wierp een blik op hem en richtte daarna zijn blik weer op het park. Lars wachtte een hele poos, hij merkte niets abnormaals op. Tommy keek zuchtend op zijn horloge. Lars stond op en ging naast hem zitten.
‘Ik ben Lars.’
Tommy was geïrriteerd.
‘Je bent een arrogante klootzak, Lars. De manier waarop je mij hier laat wachten bevalt me totaal niet. Wat wil je?’
Tommy sprak het dialect van Södermalm, misschien had zijn moeder hem exact op de plek waar ze nu zaten het leven geschonken.
‘Ik wil een paar dingen met je bespreken.’
‘Ja, dat zei je aan de telefoon al... Je werkt voor Gunilla, waarom praat je niet met haar? Je kent de bevelshiërarchie toch wel?’
Lars keek om zich heen, er waren veel mensen in beweging. Hij kreeg opeens weer last van zenuwen.
‘Kunnen we ergens anders heen gaan?’
Tommy snoof verachtelijk. ‘Vergeet dat maar, ik zit hier al in mijn eigen tijd... Voor de draad ermee, anders ga ik weg.’
Lars vermande zich en keek Tommy aan. Hij werd overspoeld door twijfel. Was dit de juiste man om mee te praten of stond hij op het punt de vergissing van zijn leven te begaan?