Home>>read De Vuurdoop free online

De Vuurdoop

By:Alexander Soderberg

1


Haar stijl en haar uiterlijk brachten sommige mensen ertoe op te merken dat je niet zou zeggen dat ze verpleegkundige was. Ze wist nooit of ze dat als een compliment of een belediging moest opvatten. Ze had lang donker haar en groene ogen die soms de indruk wekten dat ze elk moment in lachen uit kon barsten. Dat was niet zo, zo zag ze er gewoon uit, alsof ze met die glimlach in haar ogen was geboren.

De trap kraakte onder haar voeten. Het huis – een bescheiden houten villa uit 1911, voorzien van ramen met roeden, glimmende oude parketvloeren en een tuin die best wat groter had mogen zijn – was haar uitverkoren plekje, dat wist ze al toen ze het voor het eerst zag.

Het keukenraam stond open, het was een windstille lenteavond. De geur die naar binnen kwam, was eerder zomers dan lenteachtig. De zomer begon eigenlijk pas over een paar weken, maar de warmte was vroeg gekomen en niet meer verdwenen, en hing nu zwaar en stil in de lucht. Ze was er blij mee, ze had de warmte nodig, ze genoot ervan dat ze ramen en deuren kon openzetten en vrij in en uit kon lopen.

Ze hoorde het geluid van een brommer in de verte, van de merel die zong in een boom en van andere vogels waarvan ze de naam niet kende.

Sophie haalde het serviesgoed tevoorschijn en dekte de tafel voor twee met de mooiste borden, het chicste bestek en de fraaiste glazen; ze vermeed het alledaagse zo veel mogelijk. Ze wist dat ze alleen zou eten, want Albert at wanneer hij trek had en dat viel zelden samen met haar etenstijden. Ze hoorde zijn voetstappen op de trap, snelle sportschoenen op oud eikenhout, iets te zwaar, iets te hard – Albert maakte zich niet druk om het kabaal dat hij maakte. Ze glimlachte naar hem toen hij de keuken in kwam, hij glimlachte jongensachtig terug, rukte de deur van de koelkast open en bleef veel te lang naar de inhoud staan kijken.

‘Doe de koelkast dicht, Albert.’

Hij bleef staan. Sophie nam een paar happen, bladerde verstrooid in een tijdschrift. Ze keek op, zei het nog eens, nu met ergernis in haar stem.

‘Ik kan me niet meer bewegen...’ fluisterde hij theatraal.

Ze moest lachen om zijn komische gedrag. Het maakte haar vrolijk... misschien wel trots.

‘Wat heb je vandaag gedaan?’ vroeg ze.

Ze zag dat hij bijna in de lach schoot. Dat herkende ze, hij vond zijn eigen grapjes altijd leuk. Albert pakte een fles mineraalwater uit de koelkast, gooide de deur met een klap dicht en wipte op het aanrecht. Het koolzuur siste toen hij de dop van de fles draaide.

‘Stelletje mafketels,’ zei hij en hij nam een slok. Albert begon te vertellen over zijn dag, bij stukjes en beetjes, al naar gelang hem iets te binnen schoot. Ze luisterde geamuseerd terwijl hij de spot dreef met leraren en anderen. Ze zag dat hij ervan genoot om grappig te zijn en opeens was hij uitgepraat. Sophie voelde het nooit aankomen, hij stopte dan gewoon, alsof hij genoeg had van zichzelf en zijn humor. Ze wilde haar handen naar hem uitsteken, hem vragen of hij wilde blijven, of hij nog wat langer grappig, menselijk, vriendelijk en gemeen tegelijk wilde zijn. Maar zo werkte dat niet. Ze had het eerder geprobeerd en het pakte altijd verkeerd uit, dus ze liet hem gaan.

Hij verdween de hal in. Het was even stil, misschien was hij bezig andere schoenen aan te trekken.

‘Ik krijg nog duizend kronen van je.’

‘Waarvoor?’

‘De poetsvrouw is vandaag geweest.’

‘Poetsvrouw, dat zeg je toch niet?’

Ze hoorde de rits van zijn jack.

‘Wat moet ik dan zeggen?’ vroeg hij.

Gewoon ‘Dorota’, wilde ze zeggen, maar hij was de deur al bijna uit.

‘Doei, mam.’ Zijn toon was opeens vriendelijk.

De deur ging dicht, ze hoorde zijn voetstappen op het grindpad voor het open raam.

‘Bel als het laat wordt!’ riep ze.

Sophie ging door met de dingen die ze altijd deed. Ze ruimde de tafel af, maakte het gezellig, keek tv, belde een vriendin voor zomaar een praatje over niets – en zo kwam ze de avond door. Ze ging naar bed, probeerde een stukje te lezen in het boek op haar nachtkastje over een vrouw die een nieuw doel in haar leven had gevonden door straatkinderen in Boekarest te helpen. Het was een saai boek over een pretentieuze vrouw, met wie Sophie niets gemeen had. Ze klapte het dicht en viel in slaap, alleen in bed, zoals gewoonlijk.

***

Acht uur later was het kwart over zes ’s ochtends. Sophie stond op, werkte haar ochtendritueel af, veegde de spiegel in de badkamer af, die woorden onthulde als hij besloeg: albert, aik en een heleboel onleesbare dingen die hij met zijn wijsvinger schreef, terwijl hij zijn tanden poetste. Ze had tegen hem gezegd dat hij daarmee op moest houden. Daar leek hij zich niets van aan te trekken en ergens vond ze dat prima.

Terwijl ze staande een licht ontbijt nam, las ze de voorpagina van de krant. Het was bijna tijd om naar haar werk te gaan. Ze riep drie keer naar Albert dat hij moest opstaan en een kwartier later zat ze op haar fiets en liet zich wekken door de zoele ochtendbries.