Reading Online Novel

De Falende God(10)



Met een zucht draaide hij zich weer om en ging verder: ‘De drijvers, woedend over de dood van hun honden, verspreidden zich in een ruime halve cirkel. Achter hen kwam onze jachtgroep, bogen gespannen, pijlen opgelegd. Hier en daar vonden we de verse sporen van het beest, hetgeen ons alleen maar tot grotere haast aanzette. Na twee uur vielen de ratels aan de linkerflank ineens stil. Wij snelden toe en waren er net op tijd om te zien hoe een van de boeren, die als drijvers fungeerden, vele voeten ver door de lucht werd geslingerd. Oog in oog met een draak, niet velen kunnen zoiets navertellen. Het beest, groen en bruin geschubd, keek ons uitdagend aan met felgele slangenogen, terwijl het zich langzaam terugtrok in het struikgewas. Mijn Heer, onvervaard als altijd, gaf opdracht het beest vol pijlen te schieten. Tientallen pijlen vlogen op het ondier af, wat zich snel omdraaide en weg probeerde te komen. We hoorden een afschuwelijk gehuil uit de struiken: onze pijlen hadden doel getroffen. We verzamelden de drijvers om ons heen en stuurden ze achter de draak aan. Het was nu eenvoudiger het dier te volgen, de struiken waren besmeurd met bloed en het lawaai dat het maakte was constant te horen. Toch verraste het ons weer door plotseling om te keren en de laatste drijvers te verscheuren. Nu werd het een aantal van onze gasten toch te gevaarlijk en zij keerden terug naar de veiligheid van het slot. Uiteindelijk bleven alleen mijn Heer, enkele getrouwen en ikzelf over. Samen hervatten wij de jacht, maar nu was het spel veranderd. Niet langer was er sprake van de jager en de gejaagde, nu speelden wij een schaakspel tegen een formidabele tegenstander. De winnaar zou leven; voor de verliezer, de dood.

Te laat beseften wij dat de val zich snel om ons heen dicht trok; toen de zon achter de horizon zonk en het bos in diepe schaduwen werd gehuld veranderde het spel weer naar jager en gejaagde, maar wij waren nu prooi. Nog luisterde mijn Heer niet naar rede, zijn trofeeën waren belangrijker dan zijn leven geworden. Op een open plek, gehuld in maanlicht, wachtte de Dood ons op. Het gevecht dat volgde was verward, gewelddadig en dodelijk. Ik herinner me dat ik op de rug van het monster geslingerd werd door een klap van zijn lange, gehoornde staart. Daar begon ik met mijn korte zwaard op de smalle, beweeglijke nek in te hakken. Toen ik eindelijk de spieren onder de schubben voelde verslappen stond ik mezelf toe in een donkere bewusteloosheid weg te zinken.’

Tranen liepen over de wangen van de man voor het haardvuur nu hij het moment van zijn ontwaken weer beleefde, bij het aanbreken van de nieuwe dag.

‘De linkerkant van mijn gezicht zat vol aangekoekt bloed, dat uit mijn aan flarden gereten oor was gestroomd. Wankelend bekeek ik het slagveld. De stank van de doden deed me overgeven. Mijn Heer lag daar, tussen de voorpoten van de draak, in een dodelijke omhelzing; zijn bewerkte dolk stak uit een van de ogen van de draak, terwijl hij zelf bijna in tweeën was gebeten tussen de grote kaken van het beest. Al mijn metgezellen waren dood, verminkt door kaak en klauw. Ik haalde mijn zwaard, dat de dood van het beest veroorzaakt had, uit de nek, waar het nog steeds tussen twee nekwervels geklemd zat. Op mijn weg terug vond ik de resten van de achterblijvers, die terug hadden willen gaan. Vlak voor ze de rand van het bos hadden bereikt waren ze aangevallen en uitgemoord. Tot de laatste man en vrouw. Ik was de enige overlevende van een groep van zo'n zeventig drijvers en jagers en een meute honden. En ik zat zonder werkgever. Daarom ben ik huursoldaat geworden: drakendoders zijn gewilde lijfwachten.’

De man ging weer zitten en kreeg nog een beker aangereikt die hij in één teug leegde.

‘Een aangrijpend verhaal,’ zei de waard, ‘en onverwacht... Twee drakendoders aan een tafel, een zeldzaamheid, lijkt mij.’

‘Onverwacht, inderdaad,’ merkte de man in het zwart op. ‘Verdacht onwaarschijnlijk zelfs, aangezien ook ik, zo’n twintig jaar geleden een draak gedood heb.’ De twee huurlingen verbleekten zichtbaar, zelfs in het halfdonker van haard- en kaarslicht. Drie drakendoders verenigd op een plek, zeker geen toeval. Beiden maakten bezwerende gebaren tegen het Kwade en werden uitgelachen door de huurmoordenaar. ‘Maar niet onmogelijk. Er zijn nog wel meer draken in de wereld. Een verhaal, om een wedstrijd te winnen. Mijn leven is één groot verhaal geweest, vanaf het moment dat ik mijn draak gedood had. Juist daardoor. Maar laat ik ook mijn drakenverhaal vertellen, hoewel het zeker niet zo goed is als die van mijn voorgangers.’ Hij keek de twee soldaten even doordringend aan.

‘Ik was nog jong toen ik van de heks van Wisenwolde hoorde. Ze begon juist naam te maken als genezeres en adept in de magische kunsten. Natuurlijk hoorden mijn meerderen dit met ongenoegen aan, aangezien een tovenares hun gezag in de steden en dorpen danig zou kunnen ondermijnen. Dus stuurden zij er enkele gezanten op uit om de macht van de Organisatie veilig te stellen. Geen van allen kwam terug. Behalve een, die in ieder geval niet heel terug was gekomen. Zijn geest was achtergebleven; hij kon alleen nog onsamenhangend gebrabbel voortbrengen. Toch wist ik nog een woord uit hem te krijgen: draak. Dat was ook het enige dat hem nog reactie ontlokte.