Home>>read De Falende God free online

De Falende God

By:Mike Jansen

Deel 1





De Opdracht

Aan het begin van de week was de wind gedraaid, de voorbode van de lente. Niet langer geselden Arctische zuidenwinden de landen met sneeuwstormen en ijsregens. Niet langer werd ijs vanuit de smalle Straat van Sitka de warmere wateren van de Revenstoke baai, noordelijk van Houthaven ingestuwd. Slechts hier en daar dreven nog witte brokstukken. Maar geen handelaar waagde zich buitengaats voordat de verraderlijke ijsmassa's verdwenen of in ieder geval een stuk kleiner geworden waren.

Zoals elk jaar bij het aanbreken van het nieuwe seizoen verzamelde een groepje kooplieden zich aan het begin van de aanlegsteiger. Buitenstaanders zagen misschien alleen een aantal draagkoetsen, die af en toe een klein stukje ten opzichte van elkaar verschoven werden, maar wie de houthandel kende, wist dat er zich een driftige strijd afspeelde tussen de kooplieden, met als inzet de mogelijkheid als eerste waren te koop aan te bieden aan de gezanten van Kamroth. Elk moment van deze week zou een schip de Noordkaap kunnen ronden en in zicht van de stad kunnen komen.

Rond de haven stonden voornamelijk houten loodsen, afgewisseld met donkere, lage huizen die in geen jaren fatsoenlijk geschilderd waren. Langs de hele kade stond hout, in vele maten gezaagd, hoog opgestapeld, zodat af en toe de stad aan het oog onttrokken werd. Aan de zuidkant werd het landschap gedomineerd door rijen windmolens, stevige pilaartjes met een viertal wieken per molen waar dag in dag uit volledige boomstammen naar binnen werden gereden en waar aan de andere kant planken en balken uit kwamen rollen.

Bij het schemeren kwam er een kreet van de Noordertoren: een schip had zojuist de Kaap gerond en kwam snel op de haven aanvaren. Fakkels werden aangestoken op de drijvende steiger en in de torens aan het hoofd van de haven werden de bakens ontstoken. Even later werd er geroepen dat het schip de vlag van één van de adellijke families van Kamroth voerde. De activiteit op de aanlegsteiger nam toe en op het moment dat het schip de haven naderde brak er zelfs even een gevecht uit tussen de dragers van twee belangrijke, rivaliserende huizen.

Vlak voor het de haven binnenvoer, streek het schip, dat de naam Prillisti droeg, de zeilen en dreef het langzaam naar de steiger. De vlag met de gestileerde, zwarte roos op een hagelwit veld wapperde driftig in de wind. Trossen werden omlaag gegooid en door de havenarbeiders vastgelegd. Met een zachte maar voelbare dreun legde het schip aan. De loopplank werd neergelaten en een lange, magere man van middelbare leeftijd met golvend, grijs haar stapte met afgemeten passen de zacht deinende steiger op. Met kalme tred liep hij vervolgens naar het groepje wachtende draagstoelen. Zijn zwartsatijnen tuniek was afgezet met zilverzijden ruches en op zijn borst prijkte het blazoen van zijn huis, dezelfde gestileerde roos als van de vlag op het schip. Even later stapten de meeste kooplieden uit hun draagstoel en openden de onderhandelingen, voornamelijk verhuld als uitnodigingen voor het avondmaal.

In de drukte merkte vrijwel niemand het roeibootje op dat zich aan de achterzijde van het schip bevond. Drie personen gehuld in lange, donkere mantels stapten onder dekking van de schemering van het schip aan boord van het bootje en voeren door de schaduwen onder de steiger naar de wal. In het rumoer hoorde niemand hoe het bootje het kiezelstrandje werd opgesleept.

In de schaduwen tussen twee immense houtstapels volgde een jongeman in een oude, versleten wambuis elke beweging onder de steiger en zodra het bootje aanlegde en de drie personen aan land stapten, maakte hij dat hij wegkwam. De jongeman was blij dat hij eindelijk zijn stijve spieren los kon maken en dat deze kille taak – het weer was omgeslagen, maar nog bepaald niet warm – ten einde was.





Vlakbij de westerpoort lag Herberg ‘De Gevulde Os’. De herberg was een lang, laag gebouw met een centrale put waarin meestal een complete os boven een gloeiend houtskoolvuur geroosterd werd. Een team van hulpjes draaide onafgebroken aan de enorme hendel van het spit en met elke omwenteling van de os werd een saus met kruiden over het karkas gegoten. De geur van geroosterd vlees en rokerige houtskool hing zwaar in het gehele gebouw. Rond de put stonden lange tafels met lage banken waarop tientallen mensen konden plaatsnemen.

Bij het vallen van de avond kwamen de houtzagers terug van hun molens. De houtzagerijen werkten weer op volle toeren om de verwachte bestellingen tijdig te kunnen leveren. De meeste zagers genoten hier hun avondeten, een homp plat brood als bord met daarop een ruime portie ossenvlees en gekookte groenten. En natuurlijk een schuimende pul bier – of meerdere. Serveersters liepen af en aan met de broden borden en kannen bier. Nu het nieuwe seizoen begonnen was hielp de waard zelf vaak mee, hoewel hij er meer was om toezicht te houden.

Met genoegen keek hij zijn herberg rond: de zaken gingen goed. Het leek hem dat er meer volk was dan in voorgaande jaren. Het was zowaar dringen voor een zitplaats en hier en daar zag hij mensen met een bord op schoot langs de muur zitten. Het gedempte geroezemoes dat net boven het sissen van de braadput uitkwam klonk hem als muziek in de oren. Aan één tafel begon een groepje matrozen te zingen. Ze waren waarschijnlijk afkomstig van het eerste schip dat dit seizoen het ijs getrotseerd had en dat vanavond in Houthaven had aangelegd. Niet veel later werd het lied door een aantal anderen opgepikt en uit volle borst meegezongen.