Reading Online Novel

De Falende God(13)



In een flits zag hij de gebeurtenissen van twintig jaar in het verleden voor zich herhaald. De huldiging, eerbetoon aan een nieuw lid in de hogere kringen van Houthaven. Even voelde hij weer de trots die hij had gevoeld toen de gildemeester hem voor het eerst met de titel van zijn nieuwe rang had aangesproken: Grijs. Toen kwam het ritueel, diep in de kelders onder het gildehoofdkwartier op Kamroth. Zijn voorganger, verheven tot Zwart tegelijk met de benoeming van de nieuwe Grijs, stond in het middelpunt van een reeks in de rots gegraveerde cirkels, glimlachend. Grijs wist dat hij op dit moment gewacht en gehoopt had. Shinumak, omgeven door zijn acolieten, prevelde de aanroepingen. Niemand wist hoe oud de verschrompelde magister was. Sommigen fluisterden dat hij de oprichting van het Gilde had meegemaakt. Heel erg lang geleden. Shinumak sprenkelde vloeistof in de richting van Zwart. Het siste en danste. Ook hij had kruiden gebruikt, ze met een wijde zwaai over de vloer gesmeten. Walm, rook, stank. Woorden van macht die in de aanwezigen een diepgewortelde angst naar voren brachten. Grijs herinnerde zich het Gezicht dat in de rook opdoemde, als de maskers voor Wintrefjest, maar duizend keer erger. En het geschreeuw, mengsel van menselijke stem en iets anders. Dat was het moment dat hij vluchtte. Sindsdien was hij veranderd, koeler en berekenender geworden. Maar vooral weigerde hij elke vorm van promotie, hoe gering ook.

De vorm in de rook werd duidelijker, meer solide. Grijs zag dat het iets menselijks had, niet zo waanzinnig vervormd als dat andere beeld dat in zijn geheugen gebrand stond. Destijds wist hij niet waar de rituelen van Shinumak voor dienden. Nu wist hij dat de waard een doorgang had geopend, een poort naar buiten. En aan zijn roepen was gehoorzaamd door een van de verbannen monsters, een Nogrot Tarrak, een demon van het Onderduister. De hoorns die in een rij langs de bovenkant van de kop van het wezen liepen glansden blauwachtig in het fakkellicht. Het gelaat was bijna driehoekig, zonder neus, en eindigde in een beweeglijke kaak met naar binnen gerichte, naaldscherpe tanden. Vurige ogen gloeiden met dezelfde intensiteit als het granieten altaar. De paarsige huid van het wezen kronkelde heen en weer met een eigen wil en Grijs dacht onwillekeurig aan een lap vlees die te lang buiten had gelegen.

'WAT!?' De stem van de demon klonk als het gekras van staal op steen. De waard bleef onbewogen onder het verbale geweld, maar Grijs voelde zijn spieren verstijven.

'Een beetje beleefder graag,’ zei de waard. Hij siste even door zijn tanden. Grijs begreep niet waarom, maar de demon trok zich iets terug. Was dat een uitdrukking van angst op het paarse gelaat? De demon sprak weer, zacht dit keer: 'Hoe hebben ze jouw soort ooit durven vertrouwen?' De waard lachte. Een geluid dat niet uit zo'n klein wezen kon voortkomen, diep als het gerommel uit een vuurberg.

'Genoeg nu, ik heb een voorstel voor je.'

Het gezicht in de rook kwam weer naar voren. Er droop groen speeksel van de kaken van het wezen. De waard ging verder. 'Ik wil je een gunst vragen. En deze keer betaal ik je voor je diensten. Luister je, Manatogrot?'

Het horen van zijn roepnaam bond de demon vaster aan de woorden van de waard. De vurige ogen sperden zich ver open.

'Jij betalen? Wat mag die gunst dan wel wezen?' Er klonk duidelijk argwaan in de stem van de demon.

'Ik geef je drie mensen. Ze zijn vergiftigd, maar dat is me niet pijnlijk genoeg voor het leed dat ze mij hebben aangedaan.' De stem van de waard sloeg even over bij het woord leed. 'In ruil heb ik magie nodig. De hoogste magie. En aangezien jij ongeveer de enige bent van je soortgenoten die nog normaal kan redeneren, heb ik jou opgeroepen.'

‘Dat is waarschijnlijk omdat ik voor de banning als een gevaarlijke gek werd beschouwd door diezelfde soortgenoten. Gekker dan gek kun je niet worden in het Onderduister.’ De demon dacht even na en zei toen: 'Vertel me wat je wilt bereiken.'

'Geef me de macht mijn vrouw en kinderen terug te brengen en ik verbreek de Banning,' zei de waard met verstikte stem. De kracht die hij eerder vertoond had leek uit hem te zijn verdwenen. De demon bracht een zwaargepantserde klauw naar zijn hoofd en wreef over zijn voorhoofd. 'Je bent machtig, Draak, maar jij wilt de macht van de Goden voor jezelf en de poorten voorbij het Onderduister openbreken.'

Grijs’ hart sloeg over toen hij de demon deze woorden hoorden zeggen. Het vermoeden dat hij sinds het begin van de avond had gehad werd nu bevestigd. Het samenkomen van de drie drakendoders was geen toeval. Vastberaden sloot zijn hand zich vaster om de lange zilveren naald die zijn favoriete moordwapen was.

‘Inderdaad,’ sprak de waard. ‘Voor mij is er niet veel anders meer.’

Voorzichtig schoof Grijs naar de rand van de deur. In elkaar gedoken bleef hij op de drempel zitten. Het wachten was nu op dat ene moment, de kans die hij in een heel leven als huurmoordenaar had leren herkennen.