Reading Online Novel

De Falende God(12)



Langzaam knoopte hij zijn zwarte tuniek los. Onder de tuniek droeg hij een dik vest, vervaardigd van smalle, gouden schubben. Vier verticale strepen liepen vanaf zijn borst tot ver over zijn buik. Het vest gespte hij los. Weer bewonderde hij het soepele, sterke materiaal dat hem meerdere malen het leven gered had. Hij legde het vest opengeslagen op de tafel. De kou die op zijn naakte huid neerdaalde voelde hij niet. Hij had belangrijker zaken om zich zorgen over te maken. Aan de onderzijde van het vest zat de bevestiging van de voering, een smal rijgkoord. Met precieze bewegingen maakte hij de voering los en sloeg haar terug. Rijen kleine buisjes schitterden hem tegemoet met hun zilveren glans. Op elk buisje stonden een paar kleine runen gegraveerd. Grijs selecteerde een van de buisjes. 'Addertong,' zei hij hardop, 'Waarom Addertong? Ik zou bijna denken dat iemand wraak op me wilde nemen.'

Belachelijk. Hij kende geen van de drie mannen die in de herberg aanwezig waren. Hij opende het buisje en schudde voorzichtig een enkel blauw, doorzichtig kristal op zijn handpalm. Zijn mond vertrok zich in een uitdrukking van walging: waarom smaakte tegengif altijd als iets dat al een keer verteerd was, terwijl het juist vergif was dat de tong streelde? Hij voelde hoe het tegenmiddel de smaak van de Addertong verdreef. Nog twee kristallen legde hij op de tafel, voordat hij zich weer aankleedde.

De deur van de kamer maakte geen enkel geluid toen Grijs hem opende en naar buiten stapte. Zou hij eerst de huurlingen wakker maken? Nee, die twee zouden hem alleen maar in de weg lopen bij wat hij van plan was. De stilte terwijl hij via de trap naar beneden sloop was absoluut. Geen enkele trede kraakte.

Hij wist niet wie verantwoordelijk was voor de moordpoging, maar was vastbesloten het te weten te komen. Grijs omschreef het voor zichzelf als professionele nieuwsgierigheid, een ander zou het pure wraaklust noemen. De gelagkamer was vrijwel donker, alle lichten waren gedoofd. Alleen uit de haard kwam nog het zachte rood van nagloeiende as. De moordenaar wachtte even terwijl zijn ogen zich aan de duisternis aanpasten. Grijs dacht na: de waard was hen niet naar boven gevolgd en was dus nog beneden. De moordenaar liep door naar de keuken. Leeg. Een rijtje vleesmessen lag netjes uitgestald op een veelgebruikt houten blok. Gerookt vlees hing van de hoogste balken. In de verste hoek van de keuken stond een deur op een kier, erachter duisternis. Grijs luisterde maar hoorde geen enkel geluid. De kamer bleek een slaapkamer, maar de bedstee was onbeslapen. Het was het moment dat Grijs de deur naar buiten wilde openen dat hij een zacht gezang hoorde. Hij voelde een lichte rilling over zijn rug trekken: een onprettige herinnering roerde zich in zijn geheugen. Afgaand op het geluid kwam hij achter de toog, waar een trapgat afdaalde in een ruimte die slechts door een zacht, veranderlijk licht werd beschenen, ergens van de zijkant. Grijs zag de schittering van licht op talloze glazen flessen. Snel sloop hij de trap af. Het gekraak van de treden klonk als het breken van verdroogde botten.

Vanaf de voet van de trap zag hij hoe een gedeelte van de noordmuur was weggedraaid. Door de opening die zo ontstaan was kwamen licht en het gezang dat hem hierheen gebracht had. Grijs trok zijn handschoenen aan en haalde een lange, zilveren pen uit zijn rechterlaars. Vervolgens waagde hij een blik de geheime ruimte in. Het eerste dat hem opviel was de grote stenen plaat die bedekt was met runen. Het had iets weg van een altaar. Hij sperde zijn ogen open in verbazing toen hij de zilveren naald en de andere voorwerpen die erop lagen in de gaten kreeg. De moordenaar onderdrukte een gevoel van opkomende paniek en dwong zich het tafereel verder te aanschouwen.

Nu kwam de waard het gezichtsveld inlopen met een goudkleurige kelk waaruit hij af en toe een donkerrode vloeistof op het altaar sprenkelde, terwijl hij nog steeds het monotone gezang volhield. Langzaam leek het of er een diepe gloed uit het graniet begon te stralen. Van de oppervlakte van de plaat stegen kleine kringeltjes damp op. De vloeistof die er op werd gesprenkeld siste en danste boven het oppervlak voor het vocht eruit verdwenen was en het residu als zwarte roet op de steen sloeg. Nu pakte de waard een handvol kruiden en wierp die op het altaar. Een dikke walm steeg op en een geur als van verbrand vlees bereikte Grijs waar hij ineengedoken zat. Zijn hart sloeg over toen de waard een woord riep: een zwaar, ingewikkeld geluid dat het gebouw op haar grondvesten deed trillen. Een tweede keer en een derde keer leek het gebouw te schudden en nu zag Grijs hoe de dikke rookwolk boven het altaar begon te wervelen. De waard maakte bezwerende gebaren met zijn armen en de rook vertraagde langzaam, sloot zich aaneen tot een kleurloos, strak oppervlak.

Grijs voelde het bloed in zijn slapen bonzen. Zijn instincten schreeuwden hem toe te vluchten, te rennen, weg van hier, naar buiten, veiligheid. Zijn verstand hield zijn spieren in bedwang en maande zijn snel kloppende hart tot kalmte. Hijgend van spanning zag hij een vorm in de rook naar voren komen. Weer trok zijn geheugen aan zijn geest, dwong herinneringen in zijn bewustzijn: de rituelen van Shinumak.