Reading Online Novel

De Falende God(11)



Mijn interesse was gewekt, immers, drakengal wordt al eeuwen gezien als het perfecte vergif. Prijzen voor dit zeldzame vocht worden gerekend in goudstukken per druppel. Dus trok ik naar Wisenwolde, waar me de weg werd gewezen naar haar huis, een villa vlak buiten het dorp. Niemand stond me in de weg toen ik op haar deur klopte. Een schitterende vrouw met goudblonde lokken antwoordde mijn kloppen en ik werd naar een salon geleid waar ik thee aangeboden kreeg. De heks, zij was het, beantwoordde al mijn vragen openhartig. Zelfs toen ik haar vroeg of ze een draak was vertelde ze me de waarheid: ze was inderdaad een draak. Ze vroeg of dat een probleem was. Ik verzekerde haar dat ik dat daar totaal geen moeite mee had.’

De man sloot zijn blauwe ogen even. Zijn glimlach liet de twee soldaten even angstig slikken.

‘En?’ vroeg de waard, ‘wat gebeurde er daarna?’

‘Eenvoudig. Zodra ze zich omdraaide stak ik een zilveren naald door haar oor, haar hersenen in. Ze was op slag dood. Voor mijn ogen veranderde haar lichaam terug naar de draak die ze geweest was. Haar schubben waren een diepe gouden kleur. Nodeloos te zeggen dat iemand in mijn beroep ver kan komen, met een hele drakengal ter beschikking.’ Hier besloot de man zijn verhaal. De reizigers en de waard bleven nog even zitten en dronken hun wijn.

‘Ik zal goed nadenken over de bijzondere verhalen die ik vanavond gehoord heb,’ zei de waard. Buiten de herberg werd het stil, de storm was voorbij. ‘Laten we nog een slaapmutsje drinken, en dan naar bed gaan,’ stelde de waard voor. ‘Het is al laat en morgen is het weer vroeg dag.’ Hij stond op, liep naar de toog en haalde daar een donkere glazen fles tevoorschijn. Met zijn rug naar de gelagkamer schonk hij een heldere vloeistof in delicate, kristallen glaasjes.

Het vocht brandde de mannen aangenaam in de keel. De huurlingen wensten de waard een goede nacht en zochten toen hun bedden op. De moordenaar volgde hen.





Nadat hij het vuur in de haard gedoofd had en de rommel had opgeruimd, daalde de waard af in zijn wijnkelder. Voorzichtig draaide hij een hendel aan de achtermuur om, een gedeelte van de muur zwaaide naar binnen. Met zijn kaars stak hij de fakkels in de houders aan de wanden aan. Geleidelijk werd het onderaardse vertrek verlicht. In het midden stond een grote granieten plaat, ondersteund door een basalten pilaar. De plaat was zorgvuldig gladgeschuurd, er waren in een cirkelvorm runen in uitgehouwen, met grote precisie. Op de plaat lagen enkele bizarre voorwerpen: Een verschrompeld oog, wat verdroogde repen huid en een lange, zilveren naald. Alles was rijkelijk besproeid met een donkere, rode vloeistof. Langzaam liep de waard rond de stenen tafel, zachtjes neuriede hij.

‘Mijn zoon...mijn dochter...mijn vrouw.’ Tranen stroomden uit zijn ogen. ‘De magie heeft gewerkt, eindelijk, na al die jaren.’ Langzaam haalde hij een klein flesje uit zijn tuniek. De resten van een heldere vloeistof goot hij over de steen, waaruit een scherpe groene damp opsteeg. De waard lachte.

Even was zijn grijns het precieze evenbeeld van die van de draak op het uithangbord.





De Drakendoder

Grijs volgde de twee huurlingen de trap op. Hij zorgde instinctief voor een veilige afstand tussen twee potentieel gevaarlijke personen en zichzelf. Zijn gedachten waren echter op iets anders gericht. Op zijn tong proefde hij nog de licht zoete smaak van Addertong. Vergif in het laatste drankje dat de waard geschonken had. Hij haalde zich de laatste minuten in de gelagkamer voor de geest, analyseerde de gebeurtenissen: een verhalenwedstrijd, gewoonte volgens de waard. Het toeval dat drie drakendoders op hetzelfde moment in de herberg aanwezig waren. De waard die gespannen leek terwijl hij het laatste drankje inschonk. Het zachte piepen van het uithangbord in een windvlaag bracht nog een ander detail in zijn hoofd naar voren: herberg 'De Lachende Draak’, maar Grijs wist niet waarom dit hem belangrijk leek.

Onbewust nam de huurmoordenaar details om zich heen waar. Het kraken van elke trede, de dikte van de donkere eiken balken in het plafond. Grillige vormen, schaduwen van het flakkerende kaarslicht speelden op de gepleisterde muur. De huurlingen deelden een van de beschikbare kamers, waarschijnlijk uit veiligheidsoverwegingen. De kamer van Grijs was ruim. Naast een groot bed stonden er een tafel en twee stoelen. Een smalle deur in een van de wanden gaf toegang tot een ruime kast. Hij luisterde even naar de geluiden die de twee huurlingen maakten, voordat hij zachtjes zijn eigen, stevige deur dichtdeed en vergrendelde. Vervolgens liep hij naar het kleine raam, het enige dat de kamer uitzicht op de buitenwereld gaf. Ook hier trof hij glazen ruiten aan. Nog zo'n klein detail dat niet thuishoorde in een kleine, zelden bezochte herberg. De luiken voor het raam waren goed gesloten. Grijs nam een van de gereedliggende kaarsen en stak die aan met het enkele stompje dat in een kleine standaard op tafel stond. Veel lichter werd het vertrek niet.