Hoofdstuk 1
‘Maar je móét met me trouwen!’ zei Gemma wanhopig. ‘Over minder dan een week ben ik jarig. Als je niet met me trouwt, verlies ik alles!’
Het mechanische gezoem van Michael Carters rolstoel ging haar door merg en been toen hij van haar weg reed. Hij was haar laatste hoop. Alles wat ze had doorstaan, de hele lijdensweg die ze beiden hadden afgelegd: het zou allemaal voor niets zijn geweest als hij zich niet aan hun overeenkomst hield.
‘Ik kan het niet,’ zei Michael, haar blik mijdend. ‘Ik dacht dat ik het zou kunnen, maar ik kan het niet. Het zou niet goed zijn.’
‘Niet goed? Wat is er niet goed aan het opeisen van wat me toekomt? Mijn hemel, Michael, je bent toch akkoord gegaan met de voorwaarden?’
‘Ik weet het, maar alles is veranderd.’
‘Wil je meer geld?’ Ze probeerde uit te rekenen hoeveel ze van de erfenis van haar overleden vader zou kunnen afromen. Ze zou het Landerstalle Hotel moeten verkopen, maar dat was bepaald niet haar grootste zorg. Ze wilde het toch niet hebben. ‘Is het je daar om te doen? Meer geld?’
‘Luister, Gemma. Je weet dat ik nooit een echte echtgenoot voor je zal kunnen zijn –’
‘Ik wil geen “echte” echtgenoot! Dat zou jij toch moeten weten.’
‘Het spijt me. Het lijkt er misschien op dat ik je met opzet in de steek laat, maar niets is minder waar.’
Gemma drong de opwellende tranen terug met de wilskracht die haar kenmerkte sinds het ongeluk hun levens voorgoed had veranderd. ‘Ik kan dit niet zonder jou, Michael. Het is maar voor zes maanden. Een halfjaartje maar! Is dat te veel gevraagd?’
‘Ik heb andere plannen. Ik wil een poosje weg. Naar het buitenland misschien… Ik denk dat het me goed zou doen als ik wat afstand creëerde tussen mijn verleden en mijn toekomst.’
‘En míjn toekomst dan? Zonder jou héb ik geen toekomst! Jij bent de enige die me kan helpen. Ik heb echt binnen een week een echtgenoot nodig, want anders…’ Ze kon het niet eens uit haar mond krijgen; de woorden waren gewoon te pijnlijk om uit te spreken.
‘Luister, het spijt me, maar het is niet anders,’ zei hij op onbuigzame toon. ‘Ik kan het gewoon niet. Je zult iemand anders moeten zoeken.’
‘Kijk eens naar me, Michael. Ik ben nu niet echt wat je noemt een supermodel. Hoe ga ik nu in vredesnaam binnen een week een echtgenoot vinden?’
‘Dat is jouw probleem. Bovendien zou je moeten ophouden zo over je uiterlijk te praten. Je hoeft je nergens voor te schamen.’
Behalve dan voor het feit dat ik met één domme zinloze actie ons allebei de kans op een normaal leven ontnomen heb, dacht ze met een schuldgevoel dat zich opnieuw als een roestige spijker in haar ziel boorde.
Ze had nooit helemaal de gelatenheid begrepen waarmee Michael de consequenties van die onfortuinlijke dag, ruim vijf jaar geleden, geaccepteerd had. Geen van beiden kon zich nog iets van het ongeluk herinneren, en ze vermoedde dat dat maar goed was ook. Ze herinnerde zich alleen maar dat ze naar Michaels huis gereden was na de zoveelste felle ruzie met haar stiefmoeder, maar de details van die woordenwisseling zaten op een onbekende plek in haar hoofd achter slot en grendel.
Hoewel Michael haar nooit openlijk verwijten had gemaakt, was haar de laatste tijd een subtiele verandering in zijn gedrag opgevallen, en ze vroeg zich af of hij nu de stekker uit hun overeenkomst trok als vergelding voor wat ze hem aangedaan had.
‘Ik moet gaan,’ zei hij na een lange zware stilte. ‘Ik word zo dadelijk opgehaald.’ Hij reed in zijn rolstoel naar haar toe en stak zijn hand uit. ‘Vaarwel, Gemma. Ik hoop dat alles goed komt. Dat meen ik. Ik denk dat het beter is als we elkaar niet meer zien. We moeten die… dag allebei achter ons laten.’ Hij leek zich ongemakkelijk te voelen onder haar doordringende blik.
‘Vaarwel, Michael,’ zei ze, zichzelf dwingend om kil en onverschillig over te komen, terwijl ze eigenlijk het gevoel had dat alles uiteen aan het vallen was.
Als bevroren stond ze even later toe te kijken terwijl een jongeman Michael op de rolstoellift aan de achterkant van een busje zette en hem naar binnen hielp. Een paar minuten later reden ze weg. Het gesputter en gepruttel van het oude busje was als een klap in haar gezicht, gezien de hoeveelheid geld die ze Michael had geboden om zes maanden haar echtgenoot te zijn, zodat ze kon voldoen aan de voorwaarden in haar vaders testament.
Ze stond nog steeds in de deuropening van haar kleine cottage toen er even later een glanzende zwarte Lamborghini voorreed. Ze zag een lange man uit de auto stappen en naar haar voordeur lopen. Hij kwam haar vaag bekend voor, maar het lukte haar met geen mogelijkheid zich te herinneren waar ze hem van kende. Misschien dat hij ooit in het chique hotel van haar vader te gast was geweest, misschien was hij een bekendheid. Hij had in ieder geval wel de uitstraling van een ster. Zijn bewegingen waren gracieus, en zijn slanke gespierde gestalte deed vermoeden dat hij de weg naar de sportschool goed wist te vinden. Hij was meer dan een meter negentig lang en had glanzend zwart haar. En ook als ze zijn auto niet gezien had, zou ze hebben geweten dat hij rijk was: zijn kleren zagen er peperduur uit en ze zaten hem als gegoten.