Winterberg(7)
‘Wie had dat gedacht hè, van tante Eva. Dat ze toch nog aan haar lieve nichtjes zou denken in de nadagen van haar leven.’ Voordat Sophie kon reageren, ratelde Lieke alweer verder. ‘Hebben jullie de beroemde springschans nog even bekeken?’
‘Je bedoelt dat ding dat je ziet als je Winterberg binnen komt rijden?’
‘Ja, die. Daar zou ik best eens vanaf willen roetsjen.’
‘Mij niet gezien, ik heb helemaal niks met skiën en Daan ook niet. Doe ons maar een zonnetje en een strand.’
‘Weet je wel hoe bruin je wordt van skiën? Hier, nog van mijn vorige tripje naar de sneeuw.’ Lieke tilde haar zonnebril omhoog en gunde hen een blik op de witte randen rond haar ogen die contrasteerden met haar bronskleurige huid. ‘Daar kan geen strand tegenop voor mij. Het zal er dit weekend wel niet van komen, maar ik bind binnenkort de latten nog even onder.’ Ze zette haar bril weer goed op haar neus. ‘Zeg, schattebouten, ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik begin het een beetje koud te krijgen. Gaan jullie mee naar binnen?’ Haar laarzen maakten een knerpend geluid en zakten een stukje weg in de sneeuw toen ze richting de ingang begon te lopen.
Daan ontwaakte uit zijn teruggetrokken toestand en reikte Sophie haar koffer aan terwijl hij die van zichzelf en een rugzak voor zijn rekening nam.
‘Hebben we alles mee, Daan?’
‘Volgens mij wel, ik loop straks wel even terug om te zien of we nog iets vergeten zijn. Eerst deze spullen maar eens naar binnen brengen.’ Sophie liep achter hem aan en schrok van zijn gebogen houding. Hij zag eruit alsof hij het leed van de hele wereld met zich mee torste. Er moest iets veranderen aan hun financiële situatie en snel ook. Ze hoopte maar dat tante Eva niet nog meer mensen had vermeld in haar testament. Als dat wel het geval was dan bleef er misschien niets structureels van de erfenis over waar zij en Daan hun problemen mee konden oplossen, of in elk geval verkleinen.
Tegelijkertijd realiseerde ze zich dat ze tante Eva sinds haar dood steeds meer was gaan zien als een bankrekening waar ze een tegoed op had. Hebberigheid bracht blijkbaar het slechtste in mensen naar boven, ook in haar. Waar bleef ze nou met haar zogenaamd nuchtere en rationele kijk op zaken? En het ergste was dat ze zich er niet eens echt voor schaamde. Ze kon alleen maar hopen dat het testament gunstig voor haar zou uitpakken en verder kon ze er helemaal niets aan doen. Als tante Eva hen maar niet afscheepte met een foeilelijke antieke stoel die ze aan de straatstenen niet kwijt konden, of een symbolisch gebruiksvoorwerp dat slechts emotionele waarde had. Voor tante Eva dan welteverstaan.
6
Zodra ze een voet over de drempel zette was het of ze een andere eeuw binnenstapte. Zo fris als het hotel er vanbuiten uit had gezien, zo bedompt en oubollig was het vanbinnen. Op de vloer lag een van origine dik tapijt dat aan de vele slijtplekken te zien duidelijk aan vervanging toe was. De basiskleuren waren bruin, dof rood en oranje en er prijkte een grote variëteit aan roze bloemen op. Te lelijk voor woorden. De wanden waren tot halverwege betimmerd met een donkere houten lambrisering en de strook behang daarboven had net als de vloer een roze bloemenmotief. Ze begreep ineens een stuk beter waarom tante Eva niet goed was geworden... Geen mens kon lang overleven in deze lelijkheid. Maar waarom had haar tante niets aan die wanstaltigheid gedaan? Zou ze er zo aan gewend zijn geraakt dat ze het niet meer zag? Waren er dan geen gasten geweest die opmerkingen hadden gemaakt? Ze kon het zich bijna niet voorstellen. Hoe hield Isa het hier vol? Ze was nog in de bloei van haar leven en had zich toch wel een beetje met het moderniseren van het interieur kunnen bezighouden?
Aan het einde van de grote hal stond een halfronde balie van hetzelfde donkere hout als de lambrisering. Er stond een potsierlijke vaas met nepbloemen bovenop. rezeption vermeldde het bordje dat ernaast stond, maar er zat niemand achter om hen te ontvangen. Het geheel had op de een of andere manier een griezelige en ongastvrije aanblik, en zou een uitstekend decor zijn voor een film over een spookhotel. Had Stephen King niet pas een vervolg geschreven op The Shining? Dr. Sleep of zo? Mocht er een verfilming komen dan zou dit een prima locatie zijn.
Aan de zijwand hing een bord met genummerde sleutelkaarten aan haakjes. Er ontbraken er slechts twee. Een rustige dag, concludeerde Sophie.
Op het midden van de balie stond een ouderwetse bel zonder verdere uitleg. Je verwachtte toch dat je met open armen werd opgewacht bij een hotel en niet dat je moest belletje lellen om je aanwezigheid kenbaar te maken? Ze hoopte maar dat de rest van het hotel er wat beter uitzag. Op basis van wat ze nu zag, kon ze zich niet voorstellen dat het hotel goed draaide of dat gasten nog eens terugkeerden. Was het ‘goedlopende hotel’ altijd één groot bedrog geweest?