Reading Online Novel

Toen ik je zag(75)



Na een kwartier zakt het verdriet en een halfuur later bel ik Antonies moeder, die geruststellend zegt dat het wel gaat met Vlinder. Ik voel steken in mijn hart, heb buikpijn. Zal ik dit ooit aankunnen? Het is het losscheuren van moeder en kind, het telkens weer die navelstreng doorknippen.



In Amsterdam is het leven elke dag anders. Op straat spreken mensen me aan, ik kom oude vrienden en bekenden tegen. Het voelt goed om onder de mensen te zijn en even te kunnen praten over Antonie, over ons. Het geeft me wat ik hoopte. Maar als ik boven in mijn kamer ben, slaat de eenzaamheid alsnog hard in mijn gezicht. Met de doos met rouwpost zit ik op de bank en ik huil. Het is de enige manier waarop me dat lukt. De honderden lieve brieven, van vrienden, bekenden en vreemden, laten zien wat Antonie heeft betekend. Dat zijn overlijden zo’n schok teweeg heeft gebracht besef ik nu pas. Ik lees de kranten van de week waarin hij overleed, kijk naar tv-uitzendingen. Gaat het echt over ons? Het voelt alsof ik naar een film kijk. Ik besef wel dat dit het is, ons leven zonder Antonie, maar het blijft onwerkelijk.

Het dagelijks leven eist ook veel aandacht en dwingt me terug in het nu. Merlijn heeft het niet gemakkelijk, hij moet wennen aan zijn nieuwe school, mist zijn vrienden en heeft het enorm zwaar met het verlies van zijn vader. Dat uit zich in buikpijn en niet naar school kunnen of willen.

Als ik op een avond in ons keukentje sta af te wassen, komt hij naar me toe. ‘Wat zou je ervan vinden als ik weg zou lopen?’

Ik schrik, maar heb meteen door dat het cruciaal is wat ik nu zeg. ‘Dat begrijp ik wel.’

We kijken elkaar niet aan, maar praten door. ‘O ja?’ Merlijn lijkt verbaasd. ‘Dus dan kan ik het gewoon doen.’

‘Nee, dat zeg ik niet,’ onderbreek ik hem. ‘Ik zeg dat ik het begrijp. Dat is iets heel anders. Je voelt je nu zo slecht, je bent zo verdrietig, jij ziet geen andere uitweg.’

‘Nou dan,’ probeert Merlijn weer.

Nu kijk ik hem aan. ‘Maar ik wel, schat. Er zijn zoveel mogelijkheden.’

Merlijn kijkt langs me heen en zegt niets.

‘Je kunt met mensen praten, er is een kindertelefoon, je hebt lieve ooms en tantes. En ik zal nooit boos of beledigd zijn als je niet met mij wilt praten. Misschien vind je dat wel heel lastig. Dat zou ik heel goed begrijpen.’

‘Oké,’ zegt Merlijn. Hij luistert wel.

‘En hulp zoeken is niet erg, hè, schat. Dat papa dat niet deed is heel jammer, maar beloof me één ding: als je het echt niet ziet zitten, moet je geen gekke dingen doen, maar hulp zoeken. Hoe dan ook.’ Als ik ’s avonds in bed lig, weet ik dat ik het goed heb gedaan.

Soms moet ik ’s nachts mijn bed uit omdat ik een enorme huilbui voel opkomen. Dan ga ik op de bank liggen met mijn gezicht in een kussen en smoor mijn tranen. Of als ik ’s avonds met de kinderen aan tafel zit en ineens overvallen word door het gemis en de pijn, vlucht ik weer naar mijn bed. Ook Vlinder zoekt haar bed op als het haar even te veel is. Onder haar dekbedje ligt ze dan hartverscheurend te snikken. Erover praten wil ze niet en ik laat haar. We moeten er alle drie doorheen, samen, maar ook alleen. Ieder op zijn eigen manier. Maar ik blijf waakzaam en houd ze allebei in de gaten.

Merlijn blijft een paar keer thuis van school. Het gaat alsmaar slechter met hem. Op een woensdag houd ik hem opnieuw thuis. Ik ga naast hem op bed zitten. ‘Als je wilt, hoef je de rest van de week ook niet meer naar school.’

Ik hoor een zucht van verlichting.

‘Ach, liefje toch. Wat zou je nou het allerliefste willen?’

Merlijn hoeft niet lang na te denken. Hij wil naar de zon, ‘maar dat zal wel niet kunnen, toch?’

‘Je moet altijd eerst zeggen wat je wilt, schat, daarna gaan we kijken wat er kan.’

Dankbaar kijkt Merlijn me aan.

‘En wil je met of zonder Vlinder?’

Dit is heel lastig. Ik zie hoe moeilijk hij het vindt om het uit te spreken. Ik weet genoeg en begrijp het ook.

En zo zitten we binnen een dag in het vliegtuig naar Curaçao, met pijn in mijn hart dat ik Vlinder achterlaat, maar blij dat ik dit kan doen voor mijn zoon. Wat een bizar leven leef ik nu, meer in het heden dan ooit, met meer verdriet dan ooit.



Op een dag wordt Vlinder thuisgebracht met een ingezwachtelde voet. Ze is bij Frans achter op de fiets met haar voet tussen de spaken gekomen. De vader van Frans, die arts is, verzekert ons dat Vlinders voet niet gebroken is, maar flink gekneusd.

Na een maand kan Vlinder nog steeds niet goed lopen, ze blijft klagen dat het pijn doet. Mijn dagelijks leven is een voortdurende aaneenschakeling van heftige momenten en dit kan ik er eigenlijk niet bij hebben. Maar helaas heb ik daar niets over te zeggen.

En alsof de duvel ermee speelt, gebeurt er nog iets stoms. Begin april ga ik naar Angels in America, een voorstelling van Toneelgroep Amsterdam. Het stuk duurt lang en er is een pauze waarin gedineerd kan worden. Ik bestel vis en omdat we vrij snel weer terug de zaal in moeten, eet ik snel, zonder te kijken of de vis wel graatvrij is. Ik verslik me in een hap en er blijft een graatje in mijn keel zitten. Ik heb er zo’n last van dat ik ’s avonds nog naar een huisartsenpost ga en doorverwezen word naar het ziekenhuis. Op de Spoedeisende Hulp word ik geholpen door een arts in opleiding. Het lukt hem niet het graatje te verwijderen. ‘Die graat zal operatief verwijderd moeten worden. U zult morgen terug moeten komen.’