Tegenlicht(150)
‘Rosalie is terug uit Spanje.’
‘Van wie weet je dat?’
‘Van haarzelf.’ Nico diept een met melk gevuld flesje uit de luiertas op. Een van de verpleegsters neemt het van hem aan en loopt ermee naar de keuken. ‘Ze is woensdag langs geweest in Vlissingen,’ gaat hij verder. Hij klikt Nora los uit de maxi-cosi en legt haar in mijn armen.
Nora is vandaag heel helder. Haar ogen glanzen en ze kijkt wakker en verheugd om zich heen, knijpt dan haar ogen samen tegen het plotselinge zonlicht dat door het raam naar binnen valt.
Ik kus zachtjes haar kruin, voel haar fijne babyhaartjes kriebelen tegen mijn lippen en neus. Snuif haar geur diep in me op. Zwitsal en pasgewassen lakentjes. ‘Hoi meisje, ben je daar weer?’ fluister ik. ‘Wat ben je toch mooi.’
Ze kijkt me recht aan en haar mondhoeken trekken geleidelijk omhoog, tot haar hele gezichtje straalt. Haar fragiele vingertjes graaien naar mijn gezicht. Ik vang ze tussen mijn lippen en laat ze dan weer los. Nora vindt het een leuk spelletje, ze giert van pret.
‘Rosalie vroeg me of ik je de hartelijke groeten wilde doen en je beterschap wilde wensen.’
‘Hoe is het met haar?’
‘Ze heeft het nog steeds moeilijk. Ik vond haar er wel uitgeruster uitzien.’
‘Kwam ze voor Nora?’
‘En voor jou. Ze wist niet dat je ziek bent.’ Nico neemt het warme flesje aan van de verpleegster en test geroutineerd een paar druppels op de binnenkant van zijn arm. Dat kleine gebaar ontroert me.
Hij kijkt me aan. ‘Ze heeft aangeboden om twee dagen per week op Nora te komen passen.’
‘Echt? Wat lief van haar.’
Nico overhandigt me een spuuglap en het flesje. Nora’s hoofdje wiebelt heen en weer van ongeduld en haar mondje vormt een gulzige O.
‘Ik wilde het eerst niet,’ gaat Nico door. ‘Het is gekkenwerk. Ze doet er zeker twee uur over vanaf Nijmegen, maar dat vond ze niet erg. Ze heeft me verzekerd dat ze verder toch weinig omhanden heeft.’
‘Haar andere kleinkind ziet ze nooit, volgens mij.’
Nico schudt zijn hoofd. ‘Ze heeft in Spanje nog contact gezocht met die familie, maar die had daar blijkbaar geen behoefte aan… Onbegrijpelijk.’
Ik kijk naar mijn kind, voel de drinkbewegingen door haar lijfje trekken, luister naar de zachte geluidjes die ze maakt. Haar oogjes staan dromerig, naar binnen gekeerd.
‘Je ziet er goed uit,’ zegt Nico. Zijn stem klinkt lager dan normaal.
Ik zoek zijn blik. Sla mijn ogen weer neer. ‘Jij ook.’
Hij schuift zijn stoel tegen de mijne aan, laat zijn hand op mijn bovenbeen rusten en komt dichter bij me zitten. Legt dan, iets aarzelend, een arm om me heen.
Ik vlij me tegen hem aan.
Minutenlang blijven we zo zitten, dicht tegen elkaar, kijkend naar Nora, die met geloken ogen haar melk drinkt. Nico’s kin rust op mijn schouder.
‘Ik mis je,’ fluistert hij in mijn oor. ‘Ik hoop dat je gauw naar huis mag.’
‘Dat hoop ik ook,’ zeg ik zacht. Terwijl ik de woorden uitspreek, besef ik dat ik het meen.
Toen ik hier werd opgenomen, hield ik er rekening mee dat het voor altijd zou zijn; dat ik tot mijn dood zou worden weggestopt in dit moderne complex in de Zeeuwse klei. Het kon niet anders, het moest wel, want de oude Vera was ik kwijtgeraakt en ik zou haar nooit meer kunnen terughalen. Het voelde als een enorm verlies, als falen. Mijn hele leven had ik gestreden om zo ver mogelijk van dit soort plekken vandaan te blijven, maar het had niet mogen baten. Dit was mijn lotsbestemming.
Gaandeweg ben ik gaan geloven dat dit niet per se het einde hoeft te zijn. Er zijn meer overeenkomsten tussen mijn moeder en mij dan voor mijn welzijn wenselijk is, maar ik bén haar niet. En Nico is geen Theodorus Zagt – hij lijkt niet eens op hem, hij is een totaal andere man.
Ik zit hier net als mama destijds reikhalzend uit te kijken naar mijn wekelijkse bezoek en mijn vrijheid is beperkt, maar ik word niet stilgezwegen en weggemoffeld. Mijn dochter wordt niet angstvallig bij me vandaan gehouden. Ze is hier bij me, ik wieg haar zachtjes in mijn armen. Haar handjes ontspannen langs haar lichaam, haar oogjes gesloten. Nico’s arm ligt om mijn schouders, onze hoofden rusten tegen elkaar. Het voelt goed. Vertrouwd en veilig.
Ik ben niet alleen.
De tranen die ik over mijn gezicht voel glijden, zijn niet voor mezelf.
Ze zijn voor mijn moeder.