Tegenlicht(146)
Nico heeft zijn zinnen gezet op een boerderijtje in het groen. Hij mist de schapen, de zwartbonte melkkoeien en de boomgaarden uit zijn jeugd. Molens. Kleine kerkdorpen die her en der als grillige eilandjes uit het groene landschap oprijzen. Bebossing, sloten, reigers die roerloos langs de waterkant staan – in zo’n omgeving leeft hij op. Nico gedijt net als ik niet goed in de stad, maar middelen om die droom te verwezenlijken zijn er nog niet: Francien en haar vader maken het hem zo moeilijk mogelijk. We komen niet verder dan praten over verhuizen. Ik moet er rekening mee houden dat het nog wel jaren kan aanslepen, zegt Nico.
Dus ben ik veel alleen met Nora. Vrienden heb ik hier nog niet. De buren aan weerszijden spreken geen Nederlands. Ik weet niet uit welk land ze komen, en op hun brievenbussen beneden in de hal ontbreken de naambordjes. Sinds ik heb geprobeerd een gesprek met hen aan te knopen, knikken ze me wel vriendelijk toe als we elkaar tegenkomen op de galerij of in de lift. Verder maak ik weleens een praatje met de caissière als ze mijn boodschappen scant.
Mijn e-mail heb ik lange tijd niet meer gelezen. Zonder studio en met de continue zorg voor Nora kan ik toch weinig betekenen voor mijn klanten. Maar er is nog een reden, een die misschien nog dwingender is en die ik niet met Nico heb gedeeld: ik voel me niet goed genoeg om weer aan het werk te gaan.
Ik heb er geen zin in.
Ik heb nergens zin in. Ik loop rond, ik kook, ik zorg, ik doe boodschappen en dat is het wel. Vaak lig ik hele dagen op bed, of op de bank. Dan kijk ik naar Dr Phil, The Dog Whisperer, kook- en huizenprogramma’s en soms ook urenlang naar Tommy Teleshopping en Tell Sell, omdat de afstandsbediening op de grond bij de tv ligt en ik er niet bij kan. Meestal val ik in slaap of vergeet ik aan het einde van de dag om de lichten in huis aan te doen; dan hoor ik aan het ijle mekkeren uit de babykamer dat er weer vier uur zijn verstreken en het tijd is voor een schone luier en een flesje. Het valt me steeds moeilijker om in mijn rol te blijven, steeds zwaarder om enthousiast te reageren op Nico’s verhalen, om normaal te doen, de schijn op te houden dat alles in orde is.
Boven mijn hoofd wieken meeuwen in de stormachtige wind. Ze speuren de kust af naar voedsel, krijsen naar elkaar en naar ons. Ik duik dieper weg in mijn gebreide sjaal, duw het karretje voor me uit. De Gevangentoren is vandaag gesloten. Er brandt geen licht binnen. Halverwege de kade draai ik om, tegen de wind in, en loop terug naar de flat.
39
Zonlicht valt door een spleet tussen de gordijnen de slaapkamer in. Achter mijn oogleden vlamt het feloranje op.
Er klinkt zacht gehuil.
Ik open mijn ogen. Halfelf. Ik moet door de wekker heen zijn geslapen. Met tegenzin schuif ik de dekens van me af. Ik voel me niet goed. Ik beef en adem gejaagd, alsof ik net een paar trappen op ben gesneld in plaats van tien uur aan één stuk geslapen te hebben. Ik haal diep adem, en nog eens. Het maakt geen verschil.
Dat gehuil.
Terwijl ik naar dat ijle, breekbare stemmetje luister, groeit de schaamte. En de angst.
Je kunt het niet.
Ik wil haar roepen, tegen haar zeggen dat ik wakker ben en dat nu alles goed komt, dat ze niet meer alleen is – mama komt eraan! – maar ik blijf steken in een hijgerig gepiep.
Ik pak mijn kleren van de stoel naast het bed. Jeans, hemdje, vest. Sokken. Mijn lichaam reageert houterig, schokkerig, en alle handelingen die ik normaal gesproken automatisch doe, kosten me enorm veel moeite. Alsof ik bevroren ben of me door stroop beweeg. Het duurt lang voor ik mijn broek heb aangetrokken, de rits heb dichtgeritst en de knoop door het knoopsgat heb kunnen wurmen.
Nora huilt nog steeds als ik haar speentje en flesje van het velletje keukenpapier uit de koelkast pak. Ik schuif het blik melkpoeder over het aanrecht naar me toe, peuter het flexibele deksel ervan af en vis het maatschepje tussen het poeder vandaan.
Nora’s stemmetje klinkt schor en overstuur – ze moet al uren wakker zijn.
Ik kan het niet.
Mijn trillende hand brengt het schepje boven de fles, keert het om. Na de derde schep staak ik mijn bewegingen. Hoeveel moesten er ook alweer in? En hoeveel melk heeft Nora eigenlijk nodig? Ik staar naar de streepjes op het flesje. Tweehonderd cc? Tweehonderdvijftig? Ging het niet steeds met veertig omhoog? Of dertig?
Het is stil in de flat. Ik hoor alleen nog mijn eigen hartslag, het gepiep van mijn ademhaling.
Honderdtachtig?
Twééhonderdtachtig?
Ik kijk op het display van de oven. Halftwaalf.
Dat kan niet. Ik ben zojuist uit bed gestapt, om halfelf, het kan onmogelijk een uur later zijn. Is de wintertijd ingegaan zonder dat ik dat heb meegekregen? Is het wel winter?
Welke maand is het eigenlijk?
Ik loop terug naar de slaapkamer. De wekkerradio toont dezelfde tijd als het ovenklokje. Misschien heb ik me vergist.