1
‘Waarom bent u fotograaf geworden?’
De twee meisjes die giebelend tegenover me zaten, bloc-note en een Scooby Doo-vulpen in de aanslag, waren achtstegroepers van de basisschool in het dorp. Ze gaven invulling aan een projectopdracht: ‘stage lopen bij het beroep van je keuze en je stagebegeleider interviewen’.
De stagemiddag zat erop, het interview was nog maar net begonnen.
‘Omdat ik fotograferen leuk vind,’ antwoordde ik.
‘Fotografeert u alleen maar dieren?’
‘Meestal wel.’
‘Waarom?’
Omdat het iets is wat ik goed kan. Misschien wel het enige wat ik goed kan.
‘Omdat ik ze begrijp.’
Gegiechel.
Gekras van de pen, gefronste wenkbrauwen.
‘Eh, bedoelt u dat u met dieren kunt praten?’
Nee, maar ik kan ze wel heel goed lezen, had ik willen zeggen. Ik zocht naar woorden en argumenten die beter aansloten op de belevingswereld van mijn interviewsters. ‘Nee, ik kan niet met dieren praten. Maar ik kan wel aan een dier zien wat het van plan is. Bijvoorbeeld of het zich op zijn gemak voelt voor de camera, of juist onwennig of angstig is. Daar hou ik dan rekening mee. Soms pas ik trucjes toe om een goede foto te kunnen maken.’
‘Trucjes?’
‘Gekke geluidjes maken, bijvoorbeeld.’
Dat begrepen ze. In elk geval knikten ze synchroon en het kleinste meisje vatte mijn antwoord samen in een paar trefwoorden.
TRUCKS / GELUIDJES.
‘Wat moet je doen om fotograaf te kunnen worden?’
‘Veel oefenen. Toen ik ongeveer zo oud was als jullie, fotografeerde ik bijna elke dag. Willen jullie later ook fotograaf worden?’
‘Misschien,’ antwoordde de schrijfster.
‘Ik denk het wel,’ zei haar vriendinnetje.
‘Hebben jullie nog meer vragen?’
Het papier werd gladgestreken. ‘Wat is uw lievelingsdier?’
De vraag was eenvoudig genoeg, het antwoord was dat niet. Ik vocht tegen de aandrang er uitgebreid op in te gaan en zei: ‘In de praktijk fotografeer ik meestal honden.’
HONDEN.
‘Wat voor dieren heeft u zelf thuis? Ook een hond?’
‘Nee. Ik ben zoveel aan het werk. Het zou niet eerlijk zijn ten opzichte van het dier.’
‘Heeft u helemaal niets?’
Ik glimlachte. ‘Jawel hoor. Een man. En vissen in de vijver.’
VEIVER.
De meisjes verlieten mijn studio met een volgeschreven blocnote en een stapeltje ansichtkaarten van mijn portfolio. Met hun fiets aan de hand liepen ze het modderige erf af en ze zwaaiden naar me, voordat ze via de zijkant van de boerderij uit het zicht verdwenen.
In het huis zag ik een gordijn opzij gaan en weer dichtvallen. Mevrouw Van Grunsven had zich vandaag nog niet buiten laten zien.
Met tegenzin liep ik mijn kantoortje in, een provisorische kamer die met hardboard en hout in een hoek van de studio was gebouwd. Ik nam plaats achter een bureautafel die onder een klein, halfrond stalraampje geschoven stond. Het was het enige raam in deze voormalige landbouwschuur. De rest van het daglicht kwam van boven; het viel recht naar beneden, gefilterd door vuil en herfstblad, door het deels uit doorzichtige golfplaten bestaande dak. Bij helder weer had ik geen kunstlicht nodig om goede foto’s te kunnen maken.
Ik startte mijn laptop op en pakte een paar ordners uit de kast. Omdat de meisjes al de hele middag als twee pulletjes achter me aan hadden gehobbeld, had ik mijn routine aangepast – met sommige kanten van dit vak moest je kinderen niet lastigvallen. Onbeantwoorde e-mail, bijvoorbeeld. Prijsopgaven en belastingaangiftes. En onbetaalde facturen.
Het liep tegen vijven toen mijn mobiel begon te zoemen. Lucien belde vanuit zijn auto. Zijn stem klonk blikkerig en op de achtergrond hoorde ik een radiojingle.
‘Waar ben je?’ vroeg hij.
‘Nog in de studio. Administratie.’
‘Moet je nog lang werken?’
Ik keek naar de bankafschriften die verspreid over het bureaublad lagen. ‘Een uurtje, schat ik.’
‘Een úúr? Ik sterf van de honger.’
Ik herinnerde hem eraan dat er pizza’s in de diepvries lagen, en dat ik er daar straks ook wel een van zou lusten. Daarmee was het gesprek beëindigd.
Ik masseerde mijn slapen en keek naar buiten. Het raampje bood uitzicht op de zijkant van de boerderij van de verhuurster van deze schuur, mevrouw Van Grunsven. Ze was een gepensioneerde boerin van in de tachtig. Bij gebrek aan ander vertier of misschien wel uit pure argwaan hield ze nauwlettend in de gaten wat er op en rond haar terrein gebeurde. Sinds ik haar schuur als fotostudio in gebruik had genomen had ze het een stuk drukker gekregen, want vrijwel alle verkeer dat dit erf op draaide kwam voor mij.
Ik vermoedde dat de meeste mensen kriegel zouden worden van het geloer van mevrouw Van Grunsven, maar ik voelde me door haar nooit bekeken of gecontroleerd. Het gaf me juist een veilig gevoel, alsof ze me een paar ogen in de rug bood.