Ik werd nerveus van die blik.
De keuze viel uiteindelijk op de kat die ik al tijdens het kennismakingsgesprek, nu twee weken geleden, voor hen in gedachten had gehad: een tamelijk onbekend ras met blauwe ogen en een donker snoetje zoals de siamees, en een koddige witte aftekening op de neusrug. In combinatie met de diepblauwe achtergrond die ik wilde gebruiken, werd het eindresultaat om van te watertanden. Ik kon alleen maar hopen dat dat ook zou opgaan voor het voer zelf.
Het was bijna vier uur toen ik Richard uitzwaaide en hem beloofde om nog die week een aantal foto’s door te mailen die hij mocht gebruiken voor zijn website.
Ik ruimde de fotomaterialen op, benevelde de blauwe kubus met antiseptische spray en zette hem terug op de plank om te drogen.
Daarna trok ik me terug in mijn kantoortje. Ik schoof achter mijn bureautafel, haalde de geheugenkaart uit mijn camera en duwde hem in mijn laptop. Een voor een verschenen de foto’s op het scherm. Bijna honderdzestig afbeeldingen van Richards perfect verzorgde zes weken oude kittens: op, naast en in de blauwe kubus; heel veel losse kopstudies; zittend, staand en liggend; één, twee of drie katjes bij elkaar; gapend, soezend, alert – er was meer dan genoeg.
Ik kende collega’s die zonder terughoudendheid hun hele buit overdroegen aan de klant. Ik maakte liever zelf een selectie en hield graag wat achter de hand voor het geval de opdrachtgever nog meer keuze wilde. De eerste grove schifting deed ik nu meteen. Alle foto’s die technisch onder de maat waren, onscherp of om een andere reden niet goed, wiste ik meteen. Een of twee dagen later, als ik er weer fris tegenaan zou kijken, volgde een tweede selectie en daaruit koos ik de afbeeldingen die ik in lage resolutie naar de opdrachtgever zou mailen.
Pas toen ik twee uur later over de donkere polderwegen naar huis reed, dacht ik weer aan volgende week donderdag. Er stond inderdaad een bijeenkomst gepland voor freelancers van de Fentis-tijdschriftengroep, zoals ik Lucien had verteld. Die meeting zou plaatsvinden in een zaaltje van het Van der Valk-hotel in Breukelen. De ontvangst was ’s middags om twee uur, de laatste spreker zou vermoedelijk rond vijven klaar zijn en aansluitend was er nog een borrel. Op zulke dagen kwam je potentiële opdrachtgevers, vakgenoten en kennissen tegen, mensen met wie je weleens had samengewerkt en die je uit het oog was verloren, en ook nieuwe mensen. De meesten plakten er een etentje aan vast. Het werd dan algauw elf uur, of later. Vandaar die hotelkamer.
En tot dusver de officiële lezing.
Ik zou die nacht niet in Breukelen slapen. Evenmin zou ik de volledige dag aanwezig zijn.
Zes
Ik heb mijn jas daar opgehangen. Daar is geen twijfel over mogelijk: daar, precies op de uiterste hoek van de kapstok die in de aula het dichtste bij de klas staat.
Het is een driekwart jas, beige met een soort houtje-touwtje-sluiting en een dikke capuchon. Aan die capuchon heb ik hem opgehangen, en niet aan een van die dubbele haken, maar aan de kopse kant, aan dat stukje metaal dat uitsteekt van de lange ligger. Mijn jas hangt er niet meer.
Ik ren langs de jassen, haast me langs de kapstok, maak een acht tussen de andere twee. Om me heen stroomt de aula vol met leerlingen uit de zes klassen die in deze dependance zijn gehuisvest. Gonzend en luid kwetterend beweegt de massa zich voort uit de klaslokalen naar de kapstokken, de geuren van kauwgom en ongewassen haar voor zich uit stuwend. Kinderen groter en kleiner dan ik, kinderen die tegen me aan botsen en die me schreeuwend opzij duwen, die hengelen naar hun jas, jassen over de hoofden doorgeven aan hun vrienden.
Ik blijf bewegen, mijn ogen gericht op de jassen, ik wurm me tussen de massa door, steeds wanhopiger. Zes klassen van elk gemiddeld drieëndertig leerlingen; bijna tweehonderd jassen en gebreide sjaals hangen hier; blauwe, groene, zwarte, van jeansstof en glanzend ivoorkleurig met bloemenmotief, rood geruit en met bruine dwarsbanden.
De mijne niet. De mijne hangt er niet bij.
Jolanda kijkt naar me vanuit de eerste uitgang. Haar ogen twinkelen, ze lacht zo breed dat je haar korte tandjes kan zien en haar wangen haar ogen dichtduwen. Ze trekt de rits van haar jas dicht. Vlak bij haar, iets verder in de richting van de deuropening, staat Dennis, zijn kin geheven boven zijn grof gebreide sjaal en zijn gezichtsuitdrukking ernstig, als een soldaat of een poortwachter; hij knikt naar iemand op de speelplaats, kijkt daarna over de koppen naar de andere kant van de aula. Ik kijk met hem mee door de schemerige ruimte, naar het enige gezicht in die zee van krioelende achterhoofden die door de tweede uitgang naar buiten drommen. Anita glimlacht naar hem en haar blik zoekt daarna mij. Blijft aan me haken.
De tweede uitgang kan ik vergeten.
6
De oprit lag er verlaten bij. Ik parkeerde mijn auto aan de rechterzijde – mijn plaats – en stapte uit. Het was donker geworden, guur, en ik haastte me naar de voordeur. Binnen ontstak ik de verlichting en liep door de woonkamer de keuken in. Niets. Ik schoof het lichtje van de afzuigkap aan en haalde mijn mobiele telefoon uit mijn tas. Hij stond nog uit.