Er werden namen geopperd. Er werd overlegd. Fluisterend, sissend. Instemmend gefezel, opgewonden geroezemoes, een gebalde vuist, een grijns.
Iene.
Miene.
Mutte.
Wijsvingers op jou gericht, als geweerlopen, jij was de veroordeelde en zij het vuurpeloton. ‘Jij bent aan de beurt. Jou gaan we pakken.’
‘Jij.’
Geroezemoes. ‘Wie? Wie?’
‘Zíj!’
Gelach.
Een leraar die er niets van merkt.
Zijn domme sommen op het schoolbord krast met wit krijt, rug naar de klas gekeerd. Vouwen in het colbertje van het zitten. Een dun behaarde kruin.
Niets hoort.
Niets voelt.
Er niets van wil weten.
Je werd in elk geval gewaarschuwd.
4
Vroege zonnestralen vielen door de koepels naar binnen. Ze beschenen de oosterse bank, de bananenplanten en de Chinese kasten en brachten lichte, langwerpige vlakken op de houten vloer. Je rook het nog steeds, de boenwas waarmee ik het kastanjehout had ingewreven. Het deed me denken aan vroeger, aan de geur die in het huis van mijn oma hing.
Lucien vond het stinken.
Ik had mijn spullen voor de shoot bij elkaar gezocht en alvast in de auto gelegd. Lucien had een paar telefoontjes gepleegd en stond nu boven het aanrecht een broodje te eten, dat hij wegspoelde met koffie. Zijn overhemd was open aan de boord en zijn stropdas hing losjes om zijn hals. Hij bladerde door zijn agenda.
Ik had al jaren geen papieren agenda meer, mijn smartphone voldeed prima, maar Lucien had een ingebouwde argwaan tegen de nieuwe generatie elektronische apparaten. Ik weet het aan zijn leeftijd: hij was zesenveertig, acht jaar ouder dan ik. Dat verschil begon zich de laatste tijd, heel geleidelijk, op steeds meer vlakken te laten gelden. Langzaam kroop het ons leven in, het sijpelde zachtjes door de haarscheurtjes van ons huwelijk heen. Lucien ging liever uit eten dan dat hij me meenam op een nachtelijke strandwandeling, hij stemde de radio af op zenders die popclassics draaiden en hij checkte zijn privémail eenmaal per week – of als hij er toevallig aan dacht. Elke dag je mail bekijken was volgens hem iets voor internetverslaafden, dwangmatige autisten en mensen die geen leven hadden.
Op het werk vingen Luciens medewerkers zijn digibetisme grotendeels op. Voor zover ik wist had niemand het nog in zijn hoofd gehaald om zijn denkbeelden ter discussie te stellen, maar ik wist zeker dat er achter zijn rug om werd gekletst. Natuurlijk had ik er al een paar keer iets van gezegd, maar daarmee was ik snel opgehouden omdat het steeds ontaardde in ruzie.
Lucien kon geen kritiek velen.
Niet van mij in elk geval.
Ik schoof mijn stoel naar achteren, dronk het laatste beetje thee staande op en zette de vaat in de afwasmachine. Richard Nauta, een kattenfokker, zou al om acht uur met zijn dieren bij de studio zijn. Ik pakte mijn camerakoffer en keek de keuken in. Lucien was er niet meer.
Via de woonkamer liep ik naar de hal. ‘Lucien? Ik ben ervandoor! Tot vanavond!’
Als hij al antwoordde, kwam zijn stemgeluid niet boven de herrie van de tv uit.
Het eerste deel van de route naar de studio voerde over meanderende klinkerwegen met aan weerszijden bomen; hoog oprijzende eiken die al moesten zijn geplant toen de nederzettingen in Brabant nog via zandpaden en karrensporen met elkaar in verbinding stonden. Aan de lanen stonden rietgedekte boerderijen, wit gestuukt of opgetrokken uit kleine baksteentjes in allerlei kleuren, de gevels bol van ouderdom. De meeste stamden uit de achttiende en negentiende eeuw. Destijds moesten het sombere woonstedes zijn geweest, het woonwerkadres van eeltige boerengezinnen met hun inwonende ouders, hele ritsen door de katholieke kerk voorgeschreven kinderen en ’s winters ook het vee.
Nu werden diezelfde huizen bewoond door succesvolle ondernemers. De zorgvuldig geconserveerde muren werden omzoomd door siergrind, beukenhagen en smeedijzeren hekken. Niet zichtbaar vanaf de weg waren de zwembaden die achter de huizen lagen; rechthoekige blauwe vlakken in het kort gemaaide groen. Aan de straatzijde stonden de Porsches te glanzen op het grind.
Ik wist niet precies waarom ik daar steeds aan moest denken als ik langs de huizen reed. Misschien spiegelde ik me aan de vroegere bewoners van de streek omdat het contrast met de weelde van nu me steeds opnieuw raakte.
Je bent wie je verkiest te zijn, elke dag opnieuw.
Fake it ’till you make it.
Twee uitspraken waarin ik was gaan geloven, waarin ik graag wilde geloven – maar voor de boerenbevolking die hier eeuwenlang had geleefd, was een ander bestaan ondenkbaar geweest. Onmogelijk, vooral. Zij hadden nooit kunnen besluiten om hun leven een andere wending te geven. Dat lag al vast bij de geboorte, en zelfs tot ver na hun dood bleven hun resten verbonden met de Brabantse zandgronden.
Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje.
Voor hele generaties vóór de mijne een verstikkende waarheid.