Storm op komst(37)
‘Je kunt het proberen, maar Florian gaat pas over 214 jaar open,’ merkte Topaz op.
‘Dat daar,’ zei Paolo, terwijl hij bleef staan en naar een klein karveel wees, ‘is het schip waarmee meneer en mevrouw Djones zijn aangekomen.’
Jakes maag balde zich samen. Gretig nam hij het kleine houten vaartuig in zich op. De zeilen hingen netjes opgerold aan de ra’s en het dek was leeg. De naam stond in zwierige letters op de voorsteven: Le Mystère. Het Mysterie, dacht Jake; de naam had niet toepasselijker kunnen zijn.
‘Moeten we niet een kijkje nemen?’ vroeg hij bedeesd, want hij wilde dolgraag aan boord springen en op zoek gaan naar een teken van zijn ouders.
Maar Nathan stond al op het dek en dook de kajuit in. Niet veel later kwam hij weer tevoorschijn en schudde zijn hoofd.
‘Het is daarbeneden als de Mary Celeste,’ zei hij, terwijl hij op de kade sprong. ‘Dit was het enige teken van leven.’ Op zijn geopende hand lag een bergje pitten.
Voor Jake was het een vertrouwd gezicht – pijnlijk vertrouwd. ‘Mandarijnen,’ mompelde hij. ‘Mijn moeder is er verslaafd aan.’ Hij wilde ze net van Nathans hand pakken, toen die ze over zijn schouder het water in gooide, waar ze onmiddellijk naar de bodem zonken.
‘Voor het geval je het nog niet doorhad,’ verzuchtte Topaz, ‘zijn ongevoeligheid doet niet onder voor zijn verwaandheid.’
Ze vervolgden traag hun weg de binnenstad in. Toen ze bij een plein kwamen zagen ze een menigte om een man op een verhoging staan, die zijn gehoor gloedvol en met schorre stem toesprak. Hij had een lange, warrige baard en droeg een gescheurd fluwelen gewaad, en hij hield een watermeloen omhoog.
‘Wat zegt hij precies?’ vroeg Nathan aan Paolo. ‘Mijn Italiaans is een beetje roestig. Ik neem niet aan dat hij watermeloenen aan het verkopen...’
Voordat Paolo zijn mond had kunnen opendoen kwam Topaz tussenbeide. ‘Hij zegt: “Dit is de vorm van de wereld. Hij is niet plat, maar rond als deze vrucht. Wij zijn niet het middelpunt van het universum; de zon draait niet om óns heen, maar wij rond de zón!”’
Paolo knikte instemmend bij Topaz’ perfecte vertaling.
‘Die man is zijn tijd eigenlijk ver vooruit,’ merkte Charlie op. ‘De theorie bestaat al sinds de Grieken, maar Copernicus maakt zijn theorie van de hemelse sferen pas in 1542 openbaar.’
De meeste mensen staarden de man zwijgend aan, maar sommige jouwden en floten naar hem. Toen drong er een groepje potige mannen in wapenrusting en met een puntige helm op door de menigte heen. Ze pakten de spreker beet en trokken hem van het platform af, waarna ze de man, nog steeds roepend, het plein af gooiden. De omstanders kregen te verstaan dat ze moesten doorlopen.
‘Dat is een bekend gezicht geworden in de stad,’ merkte Paolo op. ‘Veel mensen zijn op hun hoede voor de nieuwe wereldbeschouwingen.’
‘De nieuwe wereldbeschouwingen?’ vroeg Nathan.
‘Hij bedoelt de invloed van het humanisme dat zich over Europa aan het verspreiden is,’ lichtte Topaz toe.
‘Is het heus? Ik vroeg het eigenlijk niet aan jou, maar... het humanisme – ja, dat dacht ik al.’
‘Hij heeft natuurlijk geen flauw benul van wat het is,’ vertrouwde Topaz Jake toe. ‘Hij denkt waarschijnlijk dat het iets is wat je in een zwembad kunt oplopen.’
‘Het humanisme erkent de waarde van álle mensen,’ kaatste Nathan op geaffecteerde toon terug, ‘ongeacht religie of geloof in het bovennatuurlijke. In bewoordingen die jij beter begrijpt betekent het dat iedereen gelijk is.’
‘Mannen én vrouwen.’
Toen Paolo onzeker glimlachend van Nathan naar Topaz keek, fluisterde Charlie in zijn oor: ‘Het is maar een act. Eigenlijk zijn ze dol op elkaar.’
Ze verlieten het plein en de jonge Italiaan leidde het viertal naar een kanaal. Jake ving een glimp op van een slangenbezweerder en een man die apen dresseerde. Nadat Paolo een heimelijke blik over zijn schouder had geworpen ging hij een trapje op naar een oud vervallen gebouw en gebaarde dat ze hem moesten volgen. Toen Jake omhoogliep zag hij naast de deur een houten bord waarin een heel ruwe versie van het symbool van de Wakers van de Tijd was uitgesneden.
Ze kwamen in een lichte, gewelfde zaal waar het gonsde van de bedrijvigheid. Er waren acht koks aan het werk, die allemaal van top tot teen onder het meel zaten.
Nathans gezicht klaarde op. ‘Een pizzabakkerij!’
‘Eigenlijk een galette-bakkerij, een nieuwigheid uit Napels,’ verbeterde Paolo hem.
Nathan haalde zijn schouders op. ‘Voor mij zien ze eruit als pizza’s. Hoe dan ook een uitstekende dekmantel voor een afdeling van de Dienst.’
‘O, maar het is geen dekmantel,’ liet Paolo hem weten. ‘De bakkerij is honderd procent operationeel, de beste van de stad. Ons kantoor zit achterin in een gehuurde kamer, want het is toch maar zelden bemand.’