Reading Online Novel

Storm op komst(40)



Terwijl de wind door de paspoorten ritselde liet Jake zijn blik over de stad dwalen en vroeg zich af of ze zich daar ergens in de duisternis bevonden.

Plotseling klonk er een oorverdovende kreet en geschrokken sprong hij overeind. Hij stak de paspoorten weg en haastte zich naar de reling. Er kwam iemand over de kade op het schip afgerend. Het was Nathan. Jake zag dat hij mank liep en zijn been vasthield. Hijgend wierp Nathan zich op het dek. ‘Snel, we hebben niet veel tijd!’

Jakes ogen werden groot: Nathan was er vreselijk aan toe. Zijn haar zat door de war, zijn wambuis was gescheurd en langs zijn dijbeen droop bloed.

‘Geef dat jasje hier! Schiet op!’ blafte hij, terwijl hij naar Jakes schoolblazer wees.

Jake gaf het hem en Nathan scheurde het in repen. Jake wist dat hij er hier niks aan had, maar toch... Toen keek hij naar de wond in Nathans been. Hij was minstens vijf centimeter lang en flink diep. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Ze stonden ons op te wachten. Iemand moet ze hebben getipt!’ zei Nathan hijgend. Zijn zuidelijke tongval was sterker dan anders. Hij bond een van de repen stof stevig om zijn dij.

‘En de anderen...?’ Jake durfde het bijna niet te vragen.

‘Gevangengenomen? Dood? Misschien zijn ze weggekomen. We werden uiteengedreven, dus wie zal het zeggen?’

Jake voelde dat zijn maag zich omdraaide.

‘Help me!’

Jake ondersteunde Nathan terwijl die moeizaam ging staan.

Met een van pijn vertrokken gezicht hinkte Nathan naar de trap. ‘Snel, ze kunnen elk moment hier zijn.’

‘Wie?’ wilde Jake weten.

Maar Nathan antwoordde niet en strompelde via de kombuis naar zijn hut. Jake keek verward toe hoe hij de kleerkast opende en een hutkoffer onder uit een stapel trok, waardoor de andere met veel kabaal op de grond vielen.

‘Ga je je weer verkleden?’ vroeg hij vol ongeloof.

‘Hou je mond,’ snauwde Nathan. Hij dook de hutkoffer in en de prachtige kleren vlogen in het rond. Eindelijk vond hij wat hij zocht en hij schudde het kledingstuk uit. Jake kon zijn ogen niet geloven: het was een karmijnrode mantel met capuchon, waar een zwart glanzend borstkuras aan was bevestigd.

Nathan griste nog een voorwerp uit de hutkoffer – een zilveren schaar. ‘Wegwezen! Snel!’

Met Jake op zijn hielen ging Nathan terug naar het dek, waar hij bleef staan om te zien of er iemand aankwam. ‘Hou vast.’ Hij stopte Jake de mantel, het borstkuras en de schaar in zijn armen en hinkte naar de Meslithmachine, die Charlie op het dek had laten staan. ‘Blijf op de uitkijk staan. Geef een gil als er iemand aankomt.’

Hij draaide aan de zwengel aan de achterkant van de machine. Toen het apparaat was opgeladen tikte hij snel een boodschap in. Het flakkerende licht van de kristallen staaf viel op zijn angstige gezicht. Halverwege was de stroom op. ‘Schiet op! Schiet op!’ riep Nathan uit terwijl hij weer aan de zwengel draaide.

Jake keek naar het glimmende borstkuras. Het woog niet veel en was enigszins gehavend, maar het was van een stevig soort metaal gemaakt. In het midden bevond zich een zilveren symbool: een slang die zich rond een schild had gewikkeld. Plotseling hoorde hij geluiden op de kade en hij tuurde in het halfduister. Zijn knieën knikten.

‘Daar zijn ze, Nathan,’ zei hij hijgend.

Nathan draaide zich om en zag het groepje aankomen. ‘Wegwezen!’ Hij nam de Meslithmachine onder zijn arm en hinkte over het dek. Toen hij over de reling klom stootte hij zijn gewonde been tegen de rand. Hij schreeuwde het uit en de machine glipte uit zijn handen. Hij viel onder Nathan op de stenen te pletter.

Er was geen tijd om te wanhopen: de in mantels gehulde gedaanten kwamen snel dichterbij. Nathan sprong op de kade en schopte de resten van de machine in het water. ‘Deze kant uit. Of we zijn er alle twee geweest!’ siste hij, waarna hij naar een donkere steeg hinkte.

Jake bleef als aan de grond genageld staan. ‘Moet ik niets meenemen?’

‘Ja, je weekendtas en een tandenborstel.’

Jake keek hem verward aan; toen drong het tot hem door dat het sarcastisch was bedoeld.

‘Schiet op, idioot!’

Jake sprong van boord en holde Nathan achterna naar de steeg. De voetstappen naderden snel. Nathan trok hem in de schaduw van een boom en gebaarde dat hij stil moest zijn. Ze zagen twaalf mannen stilhouden naast de Campana: stuk voor stuk groot en atletisch gebouwd, met een zwaard langs het dijbeen, een karmijnrode cape en een zwart borstkuras.

Een van hen had een hond bij zich: een sterke, woest uitziende mastiff. Hij beval iets in het Duits en zes van de mannen gingen aan boord. Ze doorzochten het schip minutieus en gooiden alles wat ze niet konden gebruiken overboord.

Nathan kromp ineen en schudde zijn hoofd toen zijn kostbare kleren in het water plonsden. ‘Filistijnen,’ mompelde hij.