Stoner(71)
Ze spraken over de problemen die de eerdere hoofdstukken van haar werk opriepen, over waartoe het onderzoek zou leiden, over het belang van het onderwerp.
‘U moet het niet opgeven,’ zei hij, en in zijn stem klonk een nadruk die hij niet kon vatten. ‘Ook al lijkt het soms nog zo moeilijk, u moet het niet opgeven. Het is te goed om het op te geven. O, het is goed, daar bestaat geen twijfel over.’
Ze was stil, en heel even verdween de opwinding van haar gezicht. Ze leunde achterover, keek van hem weg, en zei, alsof ze afwezig was: ‘De werkgroep... enkele dingen die u hebt gezegd... daar heb ik erg veel aan gehad.’
Hij glimlachte en schudde zijn hoofd. ‘U had de werkgroep niet nodig. Maar ik ben blij dat u in de gelegenheid was aanwezig te zijn. Het was een goeie, denk ik.’
‘O, het is schandalig!’ barstte ze uit. ‘Het is schandalig. De werkgroep... U was – ik móést opnieuw beginnen, na de werkgroep. Het is schandalig dat ze moesten...’ Verbitterd, furieus en verward deed ze er het zwijgen toe, stond op van de bank en liep ongedurig naar het bureau.
Stoner, achteruitdeinzend door haar uitbarsting, zei even niks. Toen zei hij: ‘U moet het zich niet aantrekken. Zulke dingen gebeuren. Het zal zich na verloop van tijd wel oplossen. Het doet er echt niet toe.’
En plotseling, nadat hij die woorden had uitgesproken, deed het er ook niet toe. Een moment lang voelde hij dat het klopte wat hij zei, en voor het eerst in vele maanden voelde hij zich ontdaan van de last van de wanhoop waarvan de zwaarte nog niet volledig tot hem was doorgedrongen. Bijna frivool, haast lachend, zei hij weer: ‘Het doet er écht niet toe.’
Maar er was een verlegenheid over hen gekomen, en ze konden niet zo vrij praten als ze zo-even hadden gedaan. Al snel stond Stoner op, bedankte haar voor de koffie en vertrok. Ze liep met hem mee naar de deur en leek bijna nors toen ze hem een goede avond toewenste.
Het was donker buiten en er hing een voorjaarskoelte in de avondlucht. Hij ademde diep in en voelde in de koelte de tintelingen door zijn lichaam lopen. Achter het gekartelde silhouet van de appartementen verlichtten de lampen van de stad de dunne mist die in de lucht hing. Op de hoek leverde de straatlantaarn zwak verzet tegen de omringende duisternis. Vanuit het donker daarachter werd de stilte plotseling doorbroken door gelach, dat aanhield en wegstierf. De geur van rook van het verbranden van afval in achtertuinen bleef hangen in de mist. En terwijl hij langzaam verder wandelde, de geuren opsnoof en op zijn tong de doordringende avondlucht proefde, leek hij aan het moment zelf genoeg te hebben en weinig andere behoeften meer te kennen.
En aldus had hij zijn liefdesverhouding.
Dat hij gevoelens koesterde voor Katherine Driscoll drong traag tot hem door. Hij merkte dat hij excuses zocht om ’s middags naar haar appartement te gaan. Als hij een titel van een boek of artikel tegenkwam, schreef hij het op en probeerde hij met opzet haar in de gangen van Jesse Hall te ontwijken, zodat hij ’s middags bij haar langs kon gaan om haar de titel te geven, een kop koffie te drinken en te praten. Op een keer besteedde hij een halve dag in de bibliotheek, om een passage op te zoeken die een door hem betwijfeld punt in haar tweede hoofdstuk kon onderbouwen. Een andere keer schreef hij omslachtig een deel van een weinig bekend Latijns manuscript over, waarvan de bibliotheek een fotokopie bezat, waardoor hij haar verschillende middagen kon helpen bij de vertaling ervan.
Op de middagen die ze samen doorbrachten, was Katherine Driscoll beleefd, vriendelijk en gereserveerd. Ze was in stilte dankbaar voor de tijd en aandacht die hij aan haar werk besteedde, en ze hoopte dat ze hem niet van belangrijker werk afhield. Hij kwam niet op de gedachte dat ze in hem iets anders zou zien dan een geïnteresseerde professor die ze bewonderde en van wie de hulp weliswaar vriendelijk was, maar weinig meer dan zijn plicht. Hij beschouwde zichzelf als een ietwat potsierlijke figuur, iemand in wie niemand anders dan op onpersoonlijke wijze geïnteresseerd kon zijn. En nadat hij zichzelf zijn gevoelens voor Katherine Driscoll had toegegeven, deed hij zijn uiterste best die niet op een duidelijk herkenbare manier te tonen.
Meer dan een maand lang kwam hij twee- of driemaal per week in haar appartement op bezoek, waar hij niet meer dan twee uur per keer bleef. Hij vreesde dat ze er genoeg van zou krijgen als hij voortdurend kwam opdraven, dus zorgde hij ervoor dat hij alleen kwam als hij haar ook echt met haar werk behulpzaam kon zijn. Met een macaber soort humor besefte hij dat hij zich even ijverig op zijn bezoeken aan haar voorbereidde als op zijn colleges. En hij zei tegen zichzelf dat het hierbij zou blijven, dat hij haar alleen zou blijven zien en met haar zou praten zolang ze zijn aanwezigheid zou tolereren.