Reading Online Novel

Prinses Daisy(60)







Stash had een huis gekocht dat niet karakteristiek was voor Londense huizen, waarvan de mooiste voorbeelden dat gelijkvormige klassieke uiterlijk hebben, dat de oorzaak is van de opmerkelijke architectonische eenheid van de pleinen en halvemaanvormige huizenrijen van Londen. Hij had een huis in Wilton Row ontdekt, een doodlopend straatje bij Wilton Crescent, op korte afstand van Hyde Park aan de linker- en het park van Buckingham Palace aan de rechterkant, maar er hing een sfeer of het een afgelegen plek met een bijna geheim bestaan was.

In dat rustige, uiterst aristocratische deel van Londen, waar het wemelde van indrukwekkende buitenlandse ambassades, had Stash kans gezien een uitzonderlijk groot huis te vinden, laag en vrij breed, lichtgeel geschilderd met grijze luiken. Het zag er beslist on-Engels uit, dit huis, dat heel goed in allerlei delen van het Europese platteland zou hebben gepast. De drie zijden van Wilton Row omringden een met keien bestrate ruimte met een bleekblauwe lantarenpaal in het midden, waar geen auto's mochten parkeren, tenzij ze van de andere huiseigenaars waren, die allemaal hun huizen in on-Engelse pastelkleuren hadden geschilderd.

Op de benedenverdieping van het huis van Stash Valensky waren ronde erkers en de kamers waren fraai van afmeting. Hij had ze vol gezet met de inhoud van de villa uit Lausanne; die zeldzame, kostbare Franse vloerkleden, meubilair, schilderijen en met juwelen versierde snuisterijen, die ooit met zijn ouders de reis van St. Petersburg naar Davos hadden gemaakt. Het kwam nooit bij Stash op, zijn huis op een andere manier in te richten dan waar hij als kind aan gewoon was geweest.

Het geluid van Londen was in Wilton Row uitgeraasd en er heerste een sfeer van landelijke rust. Op de hoek van Wilton Row en een steegje, Old Barrack Yard genaamd, stond een kroeg, de Grenadier, prachtig rood met goud beschilderd, met banken ervoor die beschut werden door een gekronkelde, eerbiedwaardige, wisteriawingerd. Op een bord stond, dat alleen klanten die per taxi of te voet op Wilton Row waren gekomen, mochten worden bediend. Alles bij elkaar was er in die hele grote, grijze stad nauwelijks een meer besloten woning dan het huis van Valensky.





Vele jaren brachten Stash en Daisy hun zaterdagen grotendeels door in Kent, waar hij stallen bezat waarin hij een groot aantal van zijn paarden had ondergebracht. Na een van die gezellige ritten te paard door het land, op een dag toen Daisy bijna twaalf was, kregen vader en dochter twee zigeunerwagens in het oog. Ze stonden dicht bij het terrein van Stash en hij keek wantrouwend naar de wagens, met hun dak van over ronde ribben gespannen geschilderd canvas. Die hadden er de week tevoren nog niet gestaan. Stash ging er naar toe.

'Daisy, ga jij maar vast naar de stal,' zei hij. 'Ik kom zo.'

'O, vader, u wilt me toch niet de kans ontnemen om zigeuners te zien?!' riep ze teleurgesteld.

'Het zijn gewoon ketellappers, Daisy, maar ik wil ze niet in de buurt van mijn pony's hebben. Ze kunnen er altijd nog wel een stuk of wat paarden bij gebruiken.'

'Hè, toe, vader,' zei ze verlangend.

'Nou, vooruit,' zuchtte hij, niet in de stemming om streng te zijn. 'Als je je maar niet de toekomst laat voorspellen — daar heb ik een hekel aan.'

De zigeuners waren vriendelijk, al te vriendelijk, vond Stash, en antwoordden grif op zijn vragen in hun vreemde accent.

Zij zouden wel weggaan als hij dat wilde, maar ze waren van plan om nog maar een paar dagen te blijven, net lang genoeg om in het naburige dorp wat reparaties te doen.

Niet helemaal gerust, maar niet bij machte ze van een terrein af te sturen dat niet van hem was, draaide Stash zich om om weg te gaan, maar Daisy was niet meer naast hem. Ze zat op haar knieën voor een kistje een liefdesliedje te zingen en had in haar beide handen een jong hondje dat in de ogen van Stash op een zakje bonen leek. De achterpoten van het hondje hingen uit de ene hand van Daisy naar beneden, en zijn kop en voorpoten van de andere. In het midden van Daisy's handen rustte zijn bolle buikje. De kleur van het beestje was tegelijk grijs, bruin en blauw, met witte voetjes en witte oortjes. Het hondje kon van alles zijn behalve een herkenbaar ras.

Wel allemachtig, dacht Stash, hondjes! Dat had ik kunnen weten.

Stash was geen jager, en de vreugden van de renbaan en de genoegens van de jacht lieten hem koud; ze haalden niet bij polo. Hij had niet de minste belangstelling voor dieren buiten paarden en hij wist niet, welk een rol de jacht te voet in het leven van veel buitenmensen speelt.

'Het is een goede stropershond,' zei de zigeuner, 'hij is te koop.'

Als Stash ook maar enig verstand van honden of de jacht had gehad, zou hij na deze bewering Daisy bij de arm hebben gepakt en meteen zijn vertrokken. Geen enkele zigeuner kan je een 'goede' stropershond verkopen, omdat dit niets zegt zolang hij nog maar een welp is en nog niet oud genoeg om te jagen, want dat is zijn taak in het leven. Het is een stropershond, een zwervershond, een zigeunerhond, geruisloos, snel en dodelijk. Een goede stropershond kan in één sprong een laagvliegende zeemeeuw vangen; een goede stropershond kan een gezin onderhouden in zijn dodelijke, nachtelijke strooptochten op het land, kan over hoge prikkeldraadafrastering springen, kilometers over bevroren grond rennen en op zijn eentje een hert doden.