Outside in(19)
‘Ik kan gaan praten met de onderhoudssloven, om te zien of ze meer weten dan ze tot nu toe hebben losgelaten,’ bood Riley aan.
‘Ga je het aan Anne-Jade vertellen?’ vroeg ik.
‘Natuurlijk. We kunnen haar vertrouwen.’
Hoewel ik er nog steeds niet van overtuigd was dat we het goed aanpakten, besefte ik dat ik in de minderheid was. ‘We hebben ook Jacy’s hulp nodig. Hij heeft zijn netwerk van contacten nog.’
‘Is hij betrouwbaar?’ vroeg Riley. ‘Hij zit in de Commissie.’
Ik dacht aan hoe hij altijd zijn ruilhandeltje van diensten en gunsten had gedreven en zei: ‘Ik ga wel met hem praten.’
Vanuit de ventilatieschacht zocht ik Jacy in de Commissiekantoortjes in Sector H3. Alle negentien leden hadden een eigen werkplek met een computer waar ze bezig waren als ze niet in een vergadering zaten. Dat ik de schacht gebruikte, was uit lafheid. Ik wilde de andere leden niet tegen het lijf lopen. Ik had geen zin in vragen over mijn vertrek uit de Commissie en wilde niet onder druk worden gezet om terug te komen.
Jacy’s werkplek was leeg. Ik twijfelde of ik zou blijven wachten of een briefje zou achterlaten. De opties bevielen me allebei niet, dus kroop ik naar een luchtrooster in de hoofdgang tussen de sectoren en sprong daar op de vloer. Misschien was Jacy in de eetzaal van de oppers in Kwadraat G3, maar met mijn superstrakke slovenuniform zou ik daar te veel aandacht trekken. Omdat ik sowieso gewone kleren nodig had, ging ik naar de wasserij in Sector B1 via de trappen in Kwadraat 1.
Toen ik op het eerste niveau aankwam, struikelde ik bijna over een berg kleren. De vloer lag vol met grote hopen glas, metaal en kleding. In de recyclingcentrale in Kwadraat I1 werden glas en metaal omgesmolten en werd van kleding weer bruikbare stof gemaakt. Meestal was het er vol met sloven die spullen sorteerden en die vervolgens naar de oven brachten of naar de Hakmolen. Maar vandaag waren er maar een paar mensen bezig tussen de enorme hopen.
Ik deed mijn mocassins aan, maar lette wel goed op dat ik de scherpere objecten en uitsteeksels ontweek. Het was niet voor niets dat de recyclingsloven verplicht waren om stevige laarzen te dragen.
Na de puinhoop in de recyclingcentrale was ik niet eens meer verbaasd toen ik de wasserij binnen kwam. Een lange rij wascontainers, die uitpuilden van de vieze kleren en uniformen, kronkelde als een slang door de hele ruimte. De wasmachines en drogers draaiden niet. De containers voor schone kleren waren leeg. Eén persoon was bezig wasgoed in een machine te doen. Een ander vouwde kleren op. Nog een paar anderen doorzochten de containers met vuile was, op zoek naar bepaalde maten. Verder was er niemand.
Ik liep naar de vrouw die lakens in een wasmachine propte. Ze droeg de vaalgroene trui die bij sloven doorging voor vrijetijdskleding.
‘Waar is iedereen?’ vroeg ik. Normaal gesproken waren er in de wasserij de meeste arbeiders aan het werk, omdat er altijd zoveel te doen was.
Ze haalde haar schouders op. ‘Niet hier. Als je schone kleren wilt, moet je ze zelf wassen.’
‘Hoelang is het al zo?’ vroeg ik.
‘Waar heb jij gezeten?’ De vrouw stopte even met haar bezigheden om me voor het eerst echt aan te kijken. ‘Zeker ergens op de bovenste niveaus.’ Ze maakte een weids armgebaar. ‘De wassloven zijn na de opstand nog een paar weken gebleven, maar er kwamen geen oppers om ze te helpen. Uiteindelijk zijn ze ermee gestopt – ze wassen de kleren van de oppers niet meer. We worden geacht nu allemaal gelijk te zijn, maar wat de sloven betreft is er niets veranderd.’
Ik slikte mijn commentaar in over het gebrek aan Opper Cops die door de gangen patrouilleerden om opstandigen te doden met hun zappers of over het feit dat we ons niet meer hoefden te melden voor de bijeenkomsten van het honderdste uur. In plaats daarvan zei ik: ‘Jullie moeten geduld hebben. Het kost tijd om alles te organiseren. En we zijn met tien keer zoveel sloven als oppers.’
‘Nou en? Dan nog kunnen er toch wel een paar komen helpen? Zo moeilijk is dat toch niet?’
Ik deed mijn mond al open om te antwoorden, maar sloot hem weer. Ze had wel een punt. Maar het was niet zo dat de oppers een beetje zaten te niksen. Alweer een probleem waar de Commissie iets aan moest doen.
De vrouw wachtte op mijn antwoord.
‘De Commissie –’
‘Heeft meer problemen veroorzaakt dan ze heeft opgelost. Onze wereld is eigenlijk een groot schip, toch?’
Die plotselinge wending in het gesprek overviel me. ‘Ja, maar –’
‘En we hadden toch een kapitein?’
‘Kapitein James Trava. Maar die is van zijn taak ontheven. Net als alle andere Trava-officiers.’ We hadden ook nog een admiraal en een onderadmiraal. Al snapte ik niet waarom we er twee nodig hadden, aangezien dit geen vloot was, maar een enkel schip.