Reading Online Novel

Nachtvlucht(6)



Ik nam haar pols, maar voelde geen hartslag. Ik legde mijn hoofd op haar borstkas, op zoek naar een teken van leven. Bijna onmerkbaar, zo licht dat ik dacht dat het verbeelding was, voelde ik haar hart tegen mijn oor. Opgelucht haalde ik adem. Ze leefde nog. Behoedzaam veegde ik haar haren uit haar gezicht. Ik tilde een ooglid op om de pupillen te zien.

‘Susan, ik ben het. Liv. Het komt allemaal goed,’ zei ik, meer tegen mezelf dan tegen mijn schoonzus.

Ze leek me niet te horen, ze reageerde niet in ieder geval. Even bewoog ze haar lippen, alsof ze iets probeerde te zeggen. Ik deed mijn best me de opfriscursus ehbo te herinneren die ik op aanraden van Ben had gevolgd. Noodzakelijke bagage in Kenia, had hij beweerd. Het probleem was dat ik het geleerde nog nooit in praktijk had hoeven brengen. En doen alsof is iets heel anders dan daadwerkelijk geconfronteerd worden met levensgevaarlijke verwondingen. Even wenste ik dat ik niet had toegegeven aan de impuls om naar binnen te gaan, maar gewoon buiten had gewacht op de hulpdiensten.

Onder Susan vormde zich een nieuwe plas bloed. Ik keek om me heen, op zoek naar iets waarmee ik het bloeden kon stelpen, maar zag niets. De badkamer. Handdoeken. In een paar stappen was ik in de badkamer en griste enkele handdoeken op een rekje mee. Ik knielde bij Susan neer en prevelde zachtjes geruststellende woorden.

‘Je doet het prima.’

Ondertussen aaide ik Susan over haar voorhoofd. Met mijn andere hand duwde ik een handdoek op de wond in haar buik.

Ze haalde piepend adem. ‘Help… alsjeblieft.’ Haar stem klonk schor.

‘Er is hulp onderweg. Het duurt nu niet lang meer,’ verzekerde ik haar. Susan deed haar ogen open en keek me smekend aan.

‘Probeer je niet te bewegen, blijf rustig liggen.’ Ik merkte hoe nerveus ik klonk en probeerde langzamer, rustiger te praten. ‘Stil maar. Het komt goed.’ Liegen was nooit mijn sterkste punt geweest en ik kon alleen maar hopen dat de twijfel die ik voelde over haar overlevingskansen niet in mijn stem te horen was. Plotseling draaiden haar ogen weg.

‘Wakker blijven,’ beval ik haar.

Vragen stellen, ik moest vragen stellen om haar bij de les te houden. ‘Suus, wat is er gebeurd?’

Zachtjes schudde ze haar hoofd. Iedere beweging betekende inspanning die ervoor zou zorgen dat ze leegbloedde. Susan fluisterde iets, maar ik verstond het niet. Ik bracht mijn oor vlak bij haar mond.

‘Moet hulp halen,’ fluisterde ze en ze hief haar hoofd. ‘De kinderen…’ Ze kreunde en haalde moeizaam adem. Het was alsof ze stikte in haar eigen bloed.

‘Blijf ademhalen. In en uit,’ instrueerde ik. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik weer. ‘Wie heeft dit gedaan?’

Susan werd overvallen door een hoestaanval. Het had iets weg van een doodsrochel. Even stokte haar ademhaling, als de motor van de oude Eend waarmee Ron en ik eens een vakantie in Frankrijk rond hadden getoerd, om daarna piepend weer op gang te komen.

Susan pakte mijn hand vast. ‘De kinderen,’ zei ze weer.

‘Maak je geen zorgen. Er is niks met ze aan de hand. Ze zijn veilig,’ loog ik.

Moeizaam probeerde ze overeind te komen, maar ik drukte haar zachtjes terug. Haar gezicht vertrok pijnlijk en haar mond bewoog, al kwam er geen geluid meer uit. Ik wilde me losmaken van Susan, maar ze hield mijn hand stevig vast. Ze jammerde zachtjes.

‘Ik weet dat het pijn doet. Hou vol. Oké?’

Ik zag mijn eigen angst weerspiegeld in de ogen van Susan. Haar nagels drongen diep in de huid van mijn hand. Haar ademhaling stokte, terwijl ze vocht om de broodnodige zuurstof binnen te krijgen.

‘Blijf rustig ademhalen. Doe mij maar na.’

Ik ademde een paar keer diep in en uit. Susan opende haar lippen. Een straaltje bloed liep uit haar mondhoek. Plotseling sperde ze haar ogen wijd open. Haar kaken sloegen zo hard op elkaar dat ik meende iets te horen breken. Haar lichaam begon wild op en neer te schokken.

‘Nee, nee, nee, niet doodgaan,’ smeekte ik.

Ik wierp me op het lichaam en probeerde zo goed en zo kwaad als ik kon het schudden tegen te gaan. Susans hoofd bonkte op de houten vloer. Het was een doodsstrijd, wist ik instinctief. Een harde vloek ontsnapte aan mijn lippen. Ik kon bijna voelen hoe het leven uit haar gleed, terwijl schuim zich op haar samengeperste lippen vormde. Haar blaas liep leeg. Het rook zurig. Mijn knieën raakten doorweekt. Susans lichaam kromde zich nog één keer en viel toen slap neer.

Intuïtief drukte ik met mijn handen op haar borstkas. Eén, twee, drie. Ik kneep haar neus dicht, legde een hand onder haar nek en bedekte haar mond met de mijne. En blies. Nog een keer. Geconcentreerd herhaalde ik de handeling.

‘Je kunt het, kom op, je kunt het. Doe het voor je kinderen,’ prevelde ik zachtjes, als een toverspreuk waarmee ik de doden weer tot leven kon wekken. Ik voelde haar pols. Geen hartslag.