Reading Online Novel

Nachtvlucht(4)



‘Hoe bedoel je, hij zit daar? Wat is er gebeurd?’ vroeg ik, maar wat ik ook probeerde, er kwam geen fatsoenlijk woord uit. In mijn haast het huis binnen te gaan, struikelde ik bijna over de fiets die naast me op het wegdek lag. Alleen de raspende ademhaling van de vrouw verried dat ze me op de voet volgde. Mijn slippers klepperden op de stenen vloer van de hal. Vanuit mijn ooghoek zag ik iets bewegen. Een jong, bont gevlekt poesje draaide rondjes om een parapluhouder. De pootjes van het beest lieten afdrukken achter. Het was bloed.

Ik dwong mezelf verder te gaan. In de woonkamer kwam me een nare geur tegemoet, die ik meteen herkende. Verrotting. De televisie was aan, het geluid op zacht. Aan de muren hingen alleen nog foto’s van de kinderen, de gezinsfoto’s waren weg. Op de salontafel stond een vaas, zonder bloemen. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat er drie mobiele telefoons in het water dreven. Er was geen tijd om me daarover te verwonderen, want op hetzelfde moment voelde ik de druk van de vingers van de vrouw op mijn bovenarm. Toen zag ik Ron. Hij zat tegen de keukenkastjes geleund. Zijn kin rustte op zijn borst, zijn rechterhand lag op de grond, naast een mes. Overal bloed. Om hem heen, op de keukentafel, op de stoel, op de keukenkastjes. Zijn polsen waren doorgesneden. In de lengterichting, zoals het hoorde. Tenminste, als je snel dood wilde. Niet in de breedte, zoals je vaak op tv zag. Had Ben me ooit verteld.

Met zware, onwillige benen liep ik naar hem toe. ‘Ron, wat heb je gedaan?’ fluisterde ik.

Als kind had ik de morbide neiging om me voor te stellen hoe mijn familieleden doodgingen. In bed verbeeldde ik me hoe mijn vader geplet werd onder een trekker, hoe een van mijn zusjes op weg naar school werd aangereden door een auto of hoe mijn moeder wegkwijnde aan een vreselijke ziekte, net zo lang tot er hete tranen over mijn wangen rolden en mijn kussen doorweekt raakte. Waarom ik het deed, wist ik niet. Of andere kinderen dat ook deden en mijn gedrag wellicht volkomen normaal was, wist ik ook niet, ik had het nooit tegen iemand durven zeggen. Maar geen enkele fantasie benaderde deze werkelijkheid. Ik gilde niet, huilde niet en rende niet weg, maar staarde naar het dode lichaam van mijn broer. Ik boog me voorover, legde mijn hand op zijn gezicht en streelde zijn koude huid. Nu pas zag ik dat hij een blauw oog had. Ook liep er een diepe schram over zijn rechterwang.

Even schoot het door me heen dat dit een grap moest zijn. Een heel slechte grap. Zaterdag zou ik met Ron gaan winkelen. Dat hadden we gisteren, toen ik hem toevallig in de supermarkt tegen het lijf liep, afgesproken. Ik had het grootste deel van mijn kleding aan het Leger des Heils gegeven toen Ben en ik naar Kenia vertrokken en ook Ron was toe aan een nieuwe garderobe. Hij was de afgelopen maanden flink afgevallen. ‘Je mag ook wel gewoon zeggen dat je iets leuks wilt om indruk te maken op de vrouwen,’ had ik plagend tegen hem gezegd. Hij zou me om tien uur ophalen. Dan zouden we eerst ergens koffie gaan drinken en dan zou ik klagen over hoe het was om weer thuis te wonen. Ron zou zeggen dat ik blij moest zijn dat ik weer thuis mocht wonen: niet alle ouders zouden staan te springen. Dan zouden we het hebben over Susan en dat hij de kinderen zo miste. Ik zou hem geruststellen en zeggen dat alles goed zou komen. Hij zou zeggen dat hij zijn veertigste verjaardag volgende week niet wilde vieren en ik zou proberen hem over te halen. Dan zouden we gaan winkelen. En daarna ergens lunchen. Een broodje gezond voor hem, want dat nam hij altijd. Ik zou twijfelen, zoals ik altijd deed, en hij zou zich aan me ergeren en me opjutten een keuze te maken. Toch zou ik niet boos op hem worden, want zo gaat dat tussen broers en zussen. Je bent met elkaar opgegroeid en dan mag je dat soort dingen tegen elkaar zeggen. Omdat alle grote en kleine dingen die jullie gedeeld hebben net zo bepalend zijn als de bloedband die jullie voor eeuwig verbindt. Hij weet dat je op de hooizolder hebt liggen huilen nadat je vriendje het uitmaakte, jij weet dat hij eens in een dronken bui op diezelfde hooizolder in slaap is gevallen. Hij liet je de eerste maanden in Amsterdam bij hem logeren, jij herinnert je het gevoel van trots toen hij je vroeg zijn getuige te zijn.

De stem van de vrouw haalde me terug. ‘Waar zijn de kinderen? En Susan?’ Dat laatste was niet meer dan een schor gefluister. Ze wees naar het mes. ‘Heeft hij…’

Onmiddellijk wist ik waar ze op doelde. ‘Nee. Onmogelijk.’

‘Maar…’

‘We moeten de politie bellen. Nu.’ Ik keek om me heen, probeerde me te herinneren waar de telefoon stond, maar de vrouw was me voor. In een paar stappen was ze in de woonkamer. Ze pakte de telefoon, drukte op een paar toetsen en schudde haar hoofd. ‘Hij doet het niet.’ Ze hurkte neer bij de bedrading. ‘Hij heeft ze doorgesneden.’