Reading Online Novel

Nachtster(52)



‘Ik heb je gemist.’ Hij maakt een gebaar; een opgeheven hand strekt zich naar me uit, maar algauw laat hij hem weer langs zijn zij vallen. ‘Je gezicht, je geur – ik heb alles, elk klein dingetje gemist.’ Zijn blik glijdt langzaam over me heen en omringt me als een stevige, warme knuffel. ‘Zelfs als je besluit nooit meer tegen me te praten, verandert dat niets. Wat ik voor jou voel zal nooit veranderen.’

Vanbinnen smelt ik weg, ik ben net een drilpudding. Maar wel een onzekere. Enerzijds wil ik maken dat ik wegkom – zo ver mogelijk uit zijn buurt vandaan – anderzijds wil ik die warme, fijne armen om me heen voelen. Het is toch idioot dat ik me zo sterk voel als ik denk aan Haven en al die ellende, alsof ik alles aankan om die situatie maar onder controle te krijgen, maar dit... deze toestand met Damen, vooral nu ik hem met háár zie, die brengt al mijn onzekerheden en twijfels zo weer naar boven.

Waarom is je lichaam zoveel makkelijker te trainen dan je hart?

Ik bedoel, van alle meiden hier op school – waarom uitgerekend zij? Waarom Stacia? Er is vast wel iemand anders voor wie hij de sprookjesprins kan uithangen...

Nu ik dat denk, snap ik het ineens. Ik zie het voor me – hoe ze zich het klaslokaal uit haast en de gang in loopt met haar hoofd gebogen, met hangende schouders en haar ogen kijkend naar een punt in de verte, recht voor haar. Ze durft geen oogcontact te maken met de pestkoppen om haar heen en ze krimpt ineen tijdens hun hatelijke uitbarstingen – de golf van gemene woorden, venijnige blikken en hier en daar een flesje water dat naar haar hoofd gesmeten wordt.

Ik vind het irritant dat hij de enige is die haar kan beschermen, maar mijn hart weet nu dat ik niets te vrezen heb. Ik hoef me geen zorgen te maken.

‘Het toeval wil dat zij meer beschermd dient te worden dan wie ook,’ zegt Damen, knikkend naar de scène die ik zojuist heb gezien. ‘Er is een hoop veranderd sinds je hier voor het laatst was. De hele school heeft zich tegen haar gekeerd. En je kunt wel denken dat ze het verdient, maar geloof me – dat verdient niemand. Niemand verdient wat Haven haar aandoet.’

Ik knik, wetend dat hij gelijk heeft. Hij moet weten dat ik dat besef, maar ik kan het niet hardop toegeven. Dat is te pijnlijk.

‘Maar, Ever.’ Hij houdt mijn blik vast. ‘Ik let op haar, hier op school. Dat is alles. Het is niet wat je denkt of vreest. Jij bent de enige voor mij. Ik dacht dat je dat wel wist.’

‘Weet ik ook.’ Hé, ik heb mijn stem terug. ‘Maar weet zij dat?’ Weer huiver ik als ik mezelf hoor – de toon van die woorden, zo zwak en jaloers dat ik me diep schaam. Maar goed, ik zie toch hoe zij naar hem kijkt? Net zoals ze altijd al deed. Net zoals de meeste meisjes naar hem kijken. Met als enige verschil dat hij met Stacia al een verleden heeft.

‘Ja.’ Hij kijkt ernstig en laat mijn blik geen moment los; zijn handen nog steeds losjes langs zijn zij. ‘Geloof me, ik heb het haar verteld. Ze weet het.’

Ik slik en kijk naar die handen, denkend aan alle fantastische dingen die ze kunnen doen en ik verlang ernaar ze weer te voelen. Als ik de lichte trilling zie, begrijp ik dat het hem elk laatste beetje kracht kost om te blijven staan waar hij staat, stevig op zijn plek. Ik hoef maar een stap naar voren te doen om de ruimte tussen ons in te laten verdwijnen – een stapje vooruit, weg van het verleden, Stacia en alle andere dingen.

Was het maar zo eenvoudig.

Ik weet wel dat onze vorige levens niet bepalen wie we nu zijn, maar er zijn een paar harde feiten die ik nog steeds niet naast me kan neerleggen. Zoals zijn gewoonte me weg te halen bij mensen om wie ik geef, zodat hij mij helemaal voor zichzelf heeft. Dat is nu twee keer gebeurd – voor zover ik weet. Ik vraag me af hoeveel vaker hij dat heeft geflikt. Hoeveel mensen hebben dankzij hem moeten lijden?

De schoolbel gaat, maar ondanks het luide gerinkel bewegen we ons allebei niet.

We staan hier maar samen, terwijl een grote groep leerlingen om ons heen haast in een waas van kleur en geluid. Wij kijken elkaar recht aan, staan stokstijf en Damen stuurt me in gedachten zoveel tulpen dat ik omringd word door een rode gloed die alleen wij kunnen zien.

De betovering wordt verbroken als iemand tegen me aan botst – en hard ook. Het is een van Havens volgelingen die mij verkeerd inschat. Ze kijkt me ruziezoekend aan en roept me nog van alles na, tot ze de blik op Damens gezicht opmerkt en vlug ­ineengedoken wegholt.

‘Ik begrijp het.’ Ik knik en zie een propje papier tegen Stacia’s hoofd gegooid worden voor ze haar lokaal in duikt. Ik richt me van haar tot hem en voeg toe: ‘Echt waar, ik snap het. Het is goed van je – en erg aardig. Je doet wat juist is. Dus maak je om mij maar niet druk. Blijf haar beschermen en ik...’ Ik zoek de gang af en zie hoe iedereen zich haast om de tweede bel voor te zijn, anders zijn ze te laat. ‘Dan doe ik wat ik kan om ervoor te zorgen dat het niet erger wordt – ik probeer Haven onder controle te krijgen.’