Het Pantserhart(4)
Maar dit is slechts het begin. Nu doe ik de lamp uit en stap in het daglicht. Het beetje dat er nog is.
Hoofdstuk 3
Hongkong
De regen stopte niet direct. En ook niet na een poosje. Hij hield helemaal niet op. Week na week was het nat en zacht. De grond was verzadigd van het water, wegen overstroomden, de trekvogels trokken niet weg en er werden insecten gemeld die nog nooit zo noordelijk waren waargenomen. De kalender meldde dat het winter was, maar de akkers rond Oslo waren niet alleen sneeuwvrij, ze waren ook niet bruin. Ze waren groen en uitnodigend als de kunstgrasbaan op Sogn waar moedeloze joggers in hun Dæhle-hardloopkleren rondjes liepen, terwijl ze tevergeefs wachtten op besneeuwde loipes rond het Sognvann. Tijdens de oudejaarsnacht was Oslo zo in de mist gehuld dat het geluid van de raketten in het centrum nauwelijks te horen was en je ook niets van het vuurwerk kon zien. Toch schoten de Noren die avond per huishouden voor zeshonderd kronen aan vuurwerk de lucht in, zo meldde een onderzoeksbureau, en bleek het aantal Noren dat hun droom van een witte kerst verwezenlijkte op de witte Thaise stranden in drie jaar tijd te zijn verdubbeld. Maar ook in Zuidoost-Azië leek het alsof het weer uit zijn humeur was: zware stormdepressies die normaal gesproken alleen tijdens het tyfoonseizoen op de weerkaart te zien waren, lagen nu op hun beurt te wachten boven de Chinese Zee. In Hongkong, waar februari gewoonlijk een van de droogste maanden van het jaar is, stortregende het die ochtend, en een beperkt zicht leidde ertoe dat flight 731 van Cathay Pacific Airways uit Londen een extra rondje moest maken voordat het toestel kon landen op Chek Lap Kok.
‘We mogen blij zijn dat we niet landen op het oude vliegveld,’ zei de Chinees uitziende passagier tegen Kaja Solness, die de armleuningen zo stevig omklemde dat haar knokkels wit werden. ‘Dat lag midden in de stad en dan waren we zo in een van de wolkenkrabbers gevlogen.’
Dat waren de eerste woorden die de man sprak sinds ze twaalf uur geleden waren opgestegen. Gretig pakte Kaja deze kans zich ergens anders op te focussen dan op het feit dat ze op het moment in een behoorlijk turbulente lucht hingen: ‘Bedankt, sir, dat is geruststellend. Bent u Engels?’
Hij schoot overeind alsof ze hem een klap had gegeven en ze begreep dat ze hem ongelooflijk had beledigd door te denken dat hij hoorde bij de voormalige koloniale overheersers: ‘Eh… Chinees, misschien?’
Hij schudde beslist zijn hoofd: ‘Hongkong-Chinees. En u, juffrouw?’
Kaja Solness overwoog een ogenblik om ‘Hokksund-Noorse’ te antwoorden, maar beperkte zich tot ‘Noorse’, waar de Hongkong-Chinees een poosje over moest nadenken voordat hij dat met een triomfantelijk ‘Aha!’ verbeterde in ‘Scandinavische!’, om vervolgens te vragen wat ze ging doen in Hongkong.
‘Een man zoeken,’ zei ze, starend naar de loodgrijze wolken in de hoop dat zich snel vaste grond aan haar zou openbaren.
‘Aha!’ herhaalde de Hongkong-Chinees. ‘U bent erg knap, juffrouw. En u moet niet geloven wat ze zeggen, dat alle Chinezen alleen maar trouwen met andere Chinezen.’
Ze glimlachte flauwtjes. ‘Hongkong-Chinezen, bedoelt u?’
‘Vooral de Hongkong-Chinezen,’ zei hij heftig knikkend en hij hield een ringloze hand omhoog. ‘Ik handel in microchips, mijn familie heeft fabrieken in China en Zuid-Korea. Wat doet u vanavond?’
‘Slapen, hoop ik,’ zei Kaja en ze geeuwde.
‘En hoe zit het met morgenavond?’
‘Dan hoop ik hem gevonden te hebben en weer op weg te zijn naar huis.’
De man fronste zijn voorhoofd: ‘Zo’n haast, juffrouw?’