Het Pantserhart(323)
De blikken van de andere mensen in de bar konden haar niet schelen, ze liet hem niet los, stopte zelfs haar handen onder zijn colbertje en wreef over zijn rug om haar handen op te warmen. Harry hoorde een discrete kuch, keek op en kreeg een vriendelijke knik van een man met de lichaamstaal van een ober.
‘Onze tafel is klaar,’ zei ze glimlachend.
‘Tafel? Ik dacht dat we alleen wat zouden drinken.’
‘We moeten toch vieren dat de zaak is opgelost? Ik heb al eten besteld. Iets heel speciaals.’
Ze kregen een tafeltje bij het raam in het drukbezette restaurant. Een ober stak de kaarsen aan, schonk appelcider in de glazen, zette de fles terug in de koeler en verdween.
Ze tilde haar glas op. ‘Proost.’
‘Op?’
‘Dat de afdeling Geweld blijft zoals die was. Dat jij en ik slechte mensen vangen. Dat we hier zijn. Samen.’
Ze dronken. Harry zette zijn glas op het tafelkleed. Verschoof het een beetje. Het voetje liet een kring na. ‘Kaja…’
‘Ik heb iets voor je, Harry. Vertel me eens waar je nu het meest naar verlangt.’
‘Luister, Kaja…’
‘Wat?’ zei ze ademloos en ze leunde naar hem toe.
‘Ik heb je gezegd dat ik weer wegga. Ik vertrek morgen.’
‘Morgen?’ zei ze lachend en haar lach verdween toen de ober hun servetten openvouwde en deze zwaar en wit op hun schoot neerdaalden. ‘Waarheen?’
‘Weg.’
Kaja staarde zonder een woord te zeggen naar de tafel. Harry wilde zijn hand op de hare leggen, maar hield zich in.
‘Dus ik was niet genoeg?’ fluisterde ze. ‘Wij waren niet genoeg.’
Harry wachtte tot hun blikken elkaar kruisten. ‘Nee,’ zei hij. ‘Wij waren niet genoeg. Niet genoeg voor jou, niet genoeg voor mij.’
‘Hoe weet jij wat genoeg is?’ Haar stem was al dik van de tranen.
‘Tamelijk goed,’ zei Harry.
Kaja haalde zwaar adem, probeerde haar stem onder controle te krijgen: ‘Is het Rakel?’
‘Ja.’
‘Het was altijd Rakel, of niet?’
‘Ja, het was altijd Rakel.’
‘Maar je hebt zelf gezegd dat ze jou niet wil.’
‘Ze wil me niet zoals ik nu ben. Dus ik moet mezelf repareren. Begrijp je?’
‘Nee, ik begrijp het niet.’ Twee piepkleine tranen klampten zich bevend vast aan haar wimpers. ‘Je bent toch goed zo. Die littekens zijn alleen maar…’
‘Je weet heel goed dat ik het niet over de littekens heb.’
‘Zal ik je ooit terugzien?’ vroeg ze en ze ving een van de tranen op met de nagel van haar wijsvinger.
Ze greep zijn hand, kneep zo hard dat de knokkels wit werden. Harry keek haar aan. Toen liet ze hem los.