Gijp(39)
René van der Gijp ontbreekt. Hij heeft al eerder afscheid genomen.
‘Ik ben een paar weken voor zijn dood bij Fritz op bezoek geweest, samen met Maarten Spanjer. We zouden maar een uurtje gaan, maar zijn uiteindelijk een halve dag blijven hangen. Praten ging goed, maar hij kon al bijna niet meer slikken. Hij moest 33 bestralingen ondergaan en vijf chemokuren. Die chemo’s waren ter preventie, maar hebben na twee sessies zijn nieren beschadigd. Een soort allergische reactie. Toen moest hij opeens drie keer per week worden gedialyseerd. Maar aan Fritz was verder weinig te merken. We spraken nog steeds het merendeel van de tijd over voetbal, want hij had zich al volledig bij de situatie neergelegd. Dat vond ik indrukwekkend om te zien. Hoe iemand zo maar, van het ene op het andere moment, een totaal ander leven volledig accepteert. Hij was geen twee procent meer van de oude Fritz, maar daar had hij zich al mee verzoend. Bijzonder is dat, hè? We hebben er zes uur gezeten. Alle namen uit de voetballerij kwamen langs en over niemand had Fritz iets kwaads te vertellen. Niemand. Dat zegt voor mij alles. Een wereldvent. Alleen die flat waar hij woonde, daar werd je niet vrolijk van. Een soort verzorgingsflat. Heel klein en bedompt. Allemaal bejaarden als buren. Toen Maarten en ik naar buiten gingen, moest we ons eerst een weg banen door allemaal scootmobiels. Fritz stond voor het raam en zag hoe wij lachend naar buiten kwamen. Even later hing hij uit het raam om te vragen wat er zo grappig was. Nou Fritz, zei ik toen, we vroegen ons af of hier nou eigenlijk nog veel lekkere wijven wonen. Hij kwam niet meer bij. Dat was de laatste keer dat ik hem gezien heb.’
En dan, op deze plek aan de rand van Leeuwarden, komt er een einde aan een week die in het teken stond van rouw en herdenking. Fritz Korbach is in het hele land geroemd als authentiek mens en als bijzondere trainer. Klassieke anekdotes waren het geweest die ter nagedachtenis van de innemende trainer werden opgerakeld, voetbalverhalen van een uitstervend soort omdat ze afkomstig waren uit een tijdperk waarin nog niet elke beweging van een speler of trainer per mobiele telefoon werd gefilmd en op internet gezet.
Van der Gijp kent honderden van dit soort anekdotes. De eerste de beste die hem te binnen schiet, speelde zich af tijdens een training van Heerenveen. ‘We waren bezig met een partijtje. Dat deed Fritz veel, partijtjes. Heerlijk was dat. Langs het veld graasden een paar schapen. Halverwege het partijtje riep Fritz opeens: “Gerrie! Gerrie!” Daarna sprintte hij heel hard het veld uit. Wij keken elkaar allemaal aan. In de verte zagen we Fritz plotseling op een schaap duiken. Toen snapten we het pas. Wij hadden een jongen in ons team die Gerrie Schaap heette. Even later probeerde hij dat schaap ook nog het veld op te tillen, maar dat mislukte helaas. Je zou het Rinus Michels of Guus Hiddink allemaal nooit zien doen en het sloeg verder ook helemaal nergens op, maar iedereen lag op de grond van het lachen en hij scoorde er op een vreemde manier wél punten mee bij zijn spelers. Door dit soort rare dingen ging iedereen door het vuur voor Fritz. Ik ook. Die man had gewoon iets bijzonders. Ik vond hem puur. Wat dat betreft leek hij wel een beetje op Jan Boskamp, ook iemand die geobsedeerd is door voetbal. Fritz had niets kwaads over zich, niets berekenends. Ik heb hem ook nooit jaloers meegemaakt. Hij was een geboren provocateur, dat wel, maar dan in elk geval een authentieke provocateur. Nee echt, een heerlijke man en een heel rare snuiter. Eigenlijk heb ik zelden in mijn leven zo’n rare snuiter meegemaakt als Fritz.’
45. Burgemeesters
‘Ik moest een keer een zaal vol burgemeesters toespreken.’
-En?
‘Nou, toen heb ik me echt gek gelachen.’
-Hoezo?
‘Stel je dat voor! Een zaal vol met alleen maar burgemeesters! Allemaal mannen in een zwart pak, bloedserieus, met zo’n grote, zilveren ketting om! Honderden! Kom op hé! Ben ik nou de enige die dat gek vindt?’
46. ‘Als die Maarten in de fik staat, zou ik hem niet eens het water indouwen’
‘René is iemand die de humor in het voetbal heeft teruggebracht’, zegt Maarten Spanjer, zittend achter een glas witte wijn in de Amsterdamse bodega Keyzer. ‘Vroeger zat de humor in het gouden elftal van Ajax, met het duo Suurbier en Krol en de droge grappen van Piet Keizer. Je had de volkse humor van DWS in Amsterdam. Maar daarna werd het al minder. Willem van Hanegem was misschien de laatste voetballer om wie je vaak kon lachen. René bracht dat weer een beetje terug. Dat vond ik interessant. Ik werkte in de jaren tachtig als verslaggever voor Nieuwe Revu. Toen ben ik hem gaan interviewen. Mijn eerste indruk was dat hij minder patserig was dan ik dacht. In die tijd droeg hij van die verkeerde pakken, met verkeerde schoenen, en heel veel goud om zijn lijf. Of verkeerd… Ik was dat als Amsterdammer niet gewend. Laat ik het zo formuleren: modekoning Theo Sijthoff is niet voor niets in Rotterdam groot geworden.’