Gijp(40)
Ogenschijnlijk leken ze niet erg op elkaar, de glamourvolle voetballer uit de regio Rijnmond en de katholiek opgevoede acteur uit Amsterdam, opgegroeid in een groot gezin midden in een hectische stad en gezegend met een voorliefde voor en aantrekkingskracht op gekken, dwazen, kroegtijgers, dwarsliggers, beroepsouwehoeren, charlatans, bohemiens en andere buitenissige personages. ‘Dat had René niet. Die begreep niet dat ik op straat in gesprek kon raken met een wildvreemde, of in mijn eentje in een bruine kroeg kon gaan zitten om al die verhalen aan te horen. Zelf leefde hij veel liever in zijn eigen, vrij kleine wereldje. Maar wat ons bond was de humor. We konden met elkaar lachen. Daarnaast deden we in die jaren allebei enorm ons best om niet te ambitieus te zijn. En mochten we het stiekem toch zijn, dan was het in elk geval zaak om dat nooit aan de buitenwereld te laten merken.’
Inmiddels, na een vriendschap van meer dan dertig jaar, weet Spanjer wel beter. ‘Ik geloof na zoveel jaar niet helemaal meer dat René niet ambitieus is. Hij heeft dat wel altijd geroepen, maar volgens mij valt het wel mee. In het voetballen was hij niet erg ambitieus, dat klopt. Maar verder bedient hij zich van hetzelfde trucje als Toon Hermans. Die zei ook altijd: ik doe maar wat. Of Karel Appel: ik klieder maar wat aan. In die trant kun je René horen zeggen: ik lul gewoon wat over voetbal, meer is het niet. Maar hij heeft daar natuurlijk wel iets voor moeten doen. Hij bereidt zich wel degelijk goed op een uitzending voor.’
‘Het is in de loop der jaren iets minder geworden, maar René heeft altijd een aangeboren neiging gehad om mensen te vermaken. Zat je aan een tafel met een gezelschap, dan had René altijd het hoogste woord. Had hij het niet, dan werd hij snel stil en vond hij er eigenlijk niets aan. Mensen waren pas echt interessant voor hem als ze hem de aandacht gaven, publiek werden. Daardoor verviel hij vaak in anekdotes en verhalen. Ik herken dat wel. Liever een goed verhaal vertellen, dan iets persoonlijks. Altijd de entertainer zijn. René is daar heel goed in. Hij kan een verhaal dat hij al duizend keer heeft verteld, brengen alsof het hem ter plekke te binnen schiet.’
‘Wat zo uniek is: zijn humor is gebaseerd op de observaties die hij in zijn actieve loopbaan gedaan heeft. Wat dat betreft is hij maar met één iemand te vergelijken: Jan Mulder. Die heeft ook, nog terwijl hij voetbalde en midden in die wereld zat, goed om zich heen gekeken. Daardoor heeft hij er iets over te vertellen. Anderen hebben ook in die wereld gezeten, maar hebben er niets over te melden. Er is hun nooit iets opgevallen.’
‘René heeft ook voor mij iets ontwapenends. Hij gedraagt zich soms misschien wat egocentrisch, ongetwijfeld een gevolg van zijn beschermde opvoeding, maar het is van huis uit een goede jongen. Hij is geen man om mee samen te wonen. Hij heeft ook geen talent voor het vaderschap. Maar er zit niets gemeens in René. Het is misschien een cliché maar ik zeg altijd: hij brengt het kwaad niet in de wereld.’ ‘René kan niet tegen conflicten. Ruzie, daar houdt hij niet van. Zie je ook op televisie. Als Derksen en Genee als twee ouwe wijven aan het kijven slaan, wordt René heel stil. Ik heb het in de cafés zelf vaak meegemaakt. Als ik ruzie kreeg, ging hij mij kalmeren. “Kom op Maarten, rustig nou.” Terwijl ik dacht: hé, dit pikken we toch niet? Maar René ging de problemen liever uit de weg. Zelf hebben we in al die jaren twee keer mot gehad. Allebei de keren om iets heel kleins, zoals dat gaat bij oude vrienden. René deed bij de tweede keer zijn beklag over mij bij Rob Jansen. Hij vond mij de grootste lul die hij ooit had gekend en hoefde me nooit meer te zien. “Rob”, schijnt hij toen gezegd te hebben, “geloof me nou: als die Maarten in de fik staat, zou ik hem niet eens het water indouwen.”
Ik kon er niets aan doen, maar toen ik dat hoorde moest ik toch weer heel erg om ‘m lachen.’
47. Maarten
‘Ik geloof niet dat ik in mijn leven met iemand meer gelachen heb, dan met Maarten Spanjer.’
-Vertel.
‘Ik had hem net ontmoet, toen we een keer met een artiestenelftal moesten voetballen in Breda. Voorafgaand aan de wedstrijd gingen we samen eten, bij een chinees. Maarten vertelde dat hij de toneelschool had gedaan. “Ik zal je laten zien wat je daar allemaal leert”, zei hij. “Bijvoorbeeld: professioneel struikelen. Let op, ik doe net of ik naar de wc ga, maar je moet goed op me blijven letten. Het gaat heel snel.” Hij liep van tafel, langs een gezin dat net aan het eten was en dan deed hij net of hij struikelde. Heel geloofwaardig. Halverwege z’n val greep hij zich dan expres vast aan het tafellaken en trok de complete rijsttafel om. Die kinderen zaten helemaal onder de satésaus. Maar die mensen werden niet kwaad. Eerder bezorgd, want Maarten lag als een soort Suarez op de grond te kermen. Toen kenden we elkaar een week. Ik dacht: met hem kun je lachen.’