Een
‘Wie ben ik?’
Havens warme, plakkerige handen drukken hard tegen mijn wangen. De verkleurde rand van haar zilveren ring met doodskop laat een vlek achter op mijn huid. Ik zie niets, want ze heeft haar handen voor mijn ogen geslagen. Toch weet ik dat ze een scheiding heeft in het midden van haar zwartgeverfde haren en dat ze haar zwarte korset van vinyl over een coltrui draagt (om te voldoen aan de kledingvoorschriften van onze school). Ik weet dat er in haar gloednieuwe, zwarte satijnen rok die tot de grond reikt al een gat zit vlak bij de zoom omdat ze er met een neus van haar Dr. Martens-laarzen in bleef hangen. Haar ogen zijn goudgeel, maar dat komt doordat ze gele contactlenzen draagt.
Ik weet ook dat haar vader niet echt op ‘zakenreis’ is, ook al zegt hij van wel. En haar moeders persoonlijke trainer is veel meer ‘persoonlijk’ dan ‘trainer’. Haar jongere broertje heeft haar Evanescence-cd kapotgemaakt, maar dat durft hij haar niet te vertellen.
Toch weet ik dat allemaal niet omdat ik stiekem iets kan zien of haar bespioneerd heb. Ik weet die dingen doordat ik gedachten kan lezen.
‘Schiet nou op! Raad eens! De bel gaat zo!’ zegt ze met een schorre, ruwe stem, alsof ze een pakje sigaretten per dag rookt. Dat is niet zo. Ze heeft zelfs maar één keertje een sigaret geprobeerd.
Ik wacht even met antwoorden en bedenk een naam van iemand met wie ze nooit vergeleken zou willen worden. ‘Is het Hilary Duff?’
‘Gadver. Raad nog eens!’ Ze drukt haar handen steviger tegen mijn hoofd. Ze weet niet dat ik niets hoef te kunnen zien om het toch te weten.
‘Is het mevrouw Marilyn Manson?’
Ze lacht en laat me los. Ze likt aan haar duim om de tatoeage weg te poetsen die haar verkleurde ring op mijn wang gemaakt heeft, maar ik til mijn arm op en houd haar tegen. Niet omdat ik vies ben van haar speeksel (ik weet tenslotte zeker dat ze gezond is), maar omdat ik liever niet wil dat ze me nog een keer aanraakt. Elke aanraking onthult te veel en is uitputtend, dus probeer ik die zo veel mogelijk te voorkomen.
Ze grijpt naar de capuchon van mijn sweatshirt en trekt hem van mijn hoofd. Dan tuurt ze naar de dopjes in mijn oren en vraagt: ‘Waar luister je naar?’
Ik steek mijn hand in het zakje voor mijn iPod, dat ik speciaal in elke hoody genaaid heb. Zo verberg ik de herkenbare witte snoertjes voor de leraren. Ik geef haar de dopjes en zie haar ogen groot worden. Ze zegt: ‘Wat is dít dan? Ik bedoel, kan het nog harder? En wie is het eigenlijk?’ Ze laat de oordopjes van mijn iPod in de lucht hangen zodat we allebei horen hoe Sid Vicious tekeergaat tijdens ‘Anarchy in the UK’. Om eerlijk te zijn heb ik geen flauw idee of Sid voor of tegen anarchie is. Ik weet alleen dat de muziek bijna hard genoeg is om mijn overgevoelige zintuigen te overstemmen.
‘De Sex Pistols,’ antwoord ik voor ik de muziek stopzet en de speler terugstop in mijn geheime zakje.
‘Het verbaast me dat je mij nog kon verstaan.’ Ze glimlacht en op dat moment gaat de schoolbel.
Ik haal mijn schouders op. Ik hoef niet te luisteren om iets te horen. Maar dat ga ik haar niet uitleggen. Ik zeg dat ik haar in de lunchpauze wel weer zie en loop naar mijn volgende les. Terwijl ik over het schoolterrein loop, krimp ik ineen als ik voel dat er twee jongens vlak achter Haven lopen en op de zoom van haar rok gaan staan, waardoor ze bijna struikelt. Dan draait ze zich om en geeft het teken van het Kwaad (toegegeven, het is niet echt het teken van het Kwaad, maar iets wat ze zelf bedacht heeft). Ze kijkt hen met haar gele ogen woedend aan, waardoor ze meteen terugdeinzen en haar met rust laten. Ik slaak een zucht van verlichting als ik het klaslokaal in wandel. Het duurt nu niet lang meer voordat het laatste beetje energie van Havens aanraking verdwijnt.
Ik loop naar mijn plek achter in de klas en stap over de tas die Stacia Miller met opzet in de weg gezet heeft. Ondertussen negeer ik de dagelijkse begroeting – ‘looo-ser!’ – die ze zachtjes voor zich uit zingt. Ik schuif op mijn stoel, pak mijn boek, schrijfblok en pen uit mijn tas, stop de dopjes van de iPod in mijn oor en trek de capuchon over mijn hoofd. Mijn rugzak laat ik op de lege stoel naast me vallen en ik wacht tot meneer Robins binnenkomt.
Meneer Robins is altijd te laat. Dat komt voornamelijk doordat hij tussen de lessen door graag een paar slokjes neemt uit zijn kleine zilveren flesje. Maar dat doet hij alleen maar omdat zijn vrouw constant tegen hem loopt te schreeuwen, zijn dochter hem een sukkel vindt en hij eigenlijk een hekel heeft aan zijn leven. Dat ben ik allemaal te weten gekomen op de eerste dag hier op school, toen mijn hand per ongeluk de zijne raakte terwijl ik hem een brief van mijn vorige school gaf. Als ik nu iets moet inleveren, leg ik het maar op de rand van zijn bureau.