Maar ze glimlachte alleen maar. Ze legde haar handen plat op elkaar en hield haar hoofd schuin met haar handen eronder om aan te geven dat ik maar weer moest gaan slapen.
Dus deed ik mijn ogen dicht, ook al zou ik normaal gesproken niet hebben geluisterd naar wat zij zegt dat ik moet doen. Even snel deed ik mijn ogen weer open om te vragen: ‘Hé, wie heeft je gezegd dat je mijn trui mag lenen?’
Toen zag ik dat ze alweer weg was.
De rest van die nacht was ik kwaad op mezelf dat ik zo’n stomme, oppervlakkige, egoïstische vraag moest stellen. Dit was de kans om antwoorden te krijgen op de belangrijkste vragen uit een mensenleven. Ik had misschien een glimp kunnen opvangen van iets waar mensen al eeuwen over filosoferen: het leven na de dood. Maar nee, ik gebruikte zo’n moment om mijn overleden zusje op haar nummer te zetten omdat ze mijn kleren aantrekt. Het was nog steeds zo’n gewoonte.
De tweede keer dat ze verscheen, was ik zo blij haar weer te zien dat ik maar niets zei over het feit dat ze niet alleen mijn lievelingstrui droeg, maar ook mijn beste spijkerbroek. Bij haar was hij zo lang dat de broekspijpen opgestroopt rond haar enkels hingen. Bovendien droeg ze ook het bedelarmbandje dat ik op mijn dertiende verjaardag heb gekregen en dat ze altijd al heeft willen hebben.
Maar ik zei niets en knikte maar. Ik deed net alsof ik haar kledingkeuze niet opmerkte terwijl ik naar voren leunde en door half toegeknepen ogen naar haar keek. ‘Waar zijn mama en papa?’ vroeg ik. Even dacht ik dat ik ze vanzelf zou zien als ik maar mijn best bleef doen.
Riley glimlachte alleen maar en fladderde met haar armen.
‘Bedoel je dat ze engelen zijn geworden?’ Mijn ogen werden groot.
Ze rolde met haar ogen en schudde haar hoofd terwijl ze haar armen voor haar buik hield en bijna dubbel lag van het lachen.
‘Oké, laat ook maar.’ Met een plof viel ik naar achteren tegen mijn kussen aan. Zelfs al was ze dood, dan hoefde ze zich nog niet zo vervelend te gedragen. Maar ik zou er alles aan doen om geen ruzie te maken. ‘Zeg eens, hoe ziet het er nou uit daar?’ vroeg ik. ‘Ben je... eh, woon je nu ergens in de hemel?’
Ze sloot haar ogen en tilde haar handpalmen voor haar lichaam omhoog alsof ze een zwaar voorwerp in evenwicht probeerde te houden. Vanuit het niets verscheen opeens een schilderij in haar handen.
Ik leunde naar voren en staarde naar de tekening die volgens mij het paradijs toonde. Het schilderij had een gebroken witte passe-partout en zat in een mooi afgewerkte, gouden lijst. Ik zag een diepblauwe oceaan, woeste kliffen, een goudkleurig strand, bomen vol bloesems en een donker silhouet van een klein eiland ergens in de verte.
‘Waarom ben je dan nu niet op die plek?’ vroeg ik.
Toen ze haar schouders ophaalde, verdween het schilderij. Vlak daarna was Riley ook weg.
Ik heb langer dan een maand in het ziekenhuis gelegen met diverse gebroken botten, een hersenschudding, inwendige bloedingen, allerlei schrammen en blauwe plekken en een behoorlijk diepe wond op mijn voorhoofd. Terwijl ik daar lag in het verband en onder de medicijnen, moest Sabine zich bezighouden met alle ondankbare taken: haar huis leeghalen, de begrafenis regelen en al mijn spullen inpakken voor de verhuizing naar het zuiden.
Ze vroeg me of ik een lijstje kon maken van alle spullen die ik wilde meenemen. Alles wat ik maar wilde verhuizen van mijn perfecte, oude leventje in Eugene, Oregon naar mijn doodenge, nieuwe leven in Laguna Beach, Californië. Veel meer dan een stapeltje kleding hoefde ik niet te hebben. Al het andere zou slechts een aandenken zijn aan alles wat ik ben kwijtgeraakt, en daar had ik weinig behoefte aan. Zo’n stomme doos vol rotzooi brengt mijn familie niet terug.
De hele periode dat ik in die steriele, witte ziekenhuiskamer lag, kreeg ik bezoek van een psycholoog. Dat wil zeggen, een enthousiaste coassistent met een beige vest aan en een klembord in zijn hand. Elke sessie begon hij met precies dezelfde achterlijke vraag, namelijk hoe ik omging met mijn ‘enorme verlies’ (zijn woorden, niet de mijne). Daarna probeerde hij me over te halen om mee te gaan naar kamer 618, waar de rouwverwerkingstherapie plaatsvond.
Ik voelde er weinig voor om daaraan mee te doen. Ik was niet van plan in een kringetje te gaan zitten met een paar verdrietige mensen, wachtend op mijn beurt om te vertellen over de verschrikkelijkste dag van mijn leven. Wat schoot ik daar nou mee op? Hoe kon ik me beter voelen door bevestigd te krijgen wat ik al wist: dat wat er met mijn familie is gebeurd helemaal en alleen mijn schuld was? En dat ik bovendien nog zo stom, lui en egoïstisch was geweest om te blijven treuzelen, mijn tijd te verlummelen en rond te hangen, waardoor mijn kans op een eeuwigheid samen met mijn familie verkeken was?
Tijdens de vlucht vanaf Eugene naar de John Wayne-luchthaven spraken Sabine en ik nauwelijks een woord. Ik deed alsof het kwam door mijn verdriet en de pijn, maar eigenlijk wilde ik die afstand juist bewaren. Ik kende haar tegenstrijdige gevoelens al, dat ze aan de ene kant dolgraag wilde doen wat van haar verwacht werd, maar dat ze zich aan de andere kant afvroeg waarom dit haar moest overkomen.