Ik krimp ineen en staar weer naar de tafel. Ik schaam me rot als mensen zulke dingen zeggen. Blijkbaar wilde ik dat soort dingen vroeger graag horen, maar dat is nu wel voorbij. ‘Wat dacht je dan van Miles? Vind je hem geen concurrentie?’ vraag ik om de aandacht weer van mij af te leiden, naar iemand die het wel weet te waarderen.
‘Ja.’ Miles laat zijn hand door zijn korte, bruine haar glijden en draait opzij om ons zijn beste kant te laten zien. ‘Dat is niet uitgesloten.’
‘Echt wel,’ zegt Haven. Ze veegt de witte kruimels van haar schoot. ‘Damen en Miles zitten niet in hetzelfde team, als je begrijpt wat ik bedoel. Dat betekent dus dat zijn o zo fantastische modellenuiterlijk geen obstakel vormt.’
‘Hoe weet jij waar zijn voorkeur naar uitgaat?’ vraagt Miles, terwijl hij het dopje van zijn flesje Vitaminwater schroeft en zijn ogen half dichtknijpt. ‘Hoe weet je dat zo zeker?’
‘Dat voel ik aan,’ zegt ze met een tikje tegen haar voorhoofd. ‘Geloof me, mijn gaydar registreert helemaal niets bij hem.’
Damen zat niet alleen bij mij in de klas tijdens de eerste les, Engels, maar ook bij het zesde uur, de tekenles. (Niet dat hij naast me zat en niet dat ik erop lette, maar de gedachten die in het lokaal hingen – zelfs van onze lerares, mevrouw Machado – vertelden me voldoende.) En alsof dat nog niet genoeg was, bleek zijn auto ook naast de mijne op de parkeerplaats te staan. Tot nu toe was het me gelukt niet veel meer van hem te zien dan zijn laarzen, maar ik wist dat mijn geluk nu wel op was.
‘O, mijn god, daar heb je hem! Hij staat vlak naast ons!’ piept Miles op het hoge, zangerige fluistertoontje dat hij uitsluitend bewaart voor de spannendste momenten in zijn leven. ‘En kijk die auto toch eens – een glimmende, zwarte BMW, met donkergetinte ruiten. Mooi, erg mooi. Luister, we doen het zo: ik doe mijn deur open en per ongeluk raak ik de zijne. Dan heb ik meteen een excuus om met hem te praten.’ Hij draait zich naar mij om, wachtend tot ik instem.
‘Als je maar geen kras maakt op mijn auto. Of zijn auto. Of welke auto dan ook,’ zeg ik hoofdschuddend. Ondertussen pak ik mijn sleutels.
‘Goed dan,’ pruilt hij. ‘Verstoor mijn droom maar, wat maakt het uit. Maar doe jezelf een plezier en kijk nou toch eens naar hem! Kijk me daarna recht in mijn ogen en zeg me dat je niet het liefst gek wilt doen en flauw wilt vallen.’
Ik kijk hem geërgerd aan en wring me tussen mijn eigen auto en een slecht ingeparkeerde VW Kever die zo scheef staat dat het lijkt alsof hij op mijn Miata wil klimmen. Net op het moment dat ik de deur wil openen, trekt Miles mijn capuchon omlaag, grist mijn zonnebril van mijn neus en rent naar de passagierskant. Vanaf die plek probeert hij met niet bepaald subtiele hints en duimbewegingen ervoor te zorgen dat ik naar Damen kijk, die achter hem staat.
Dat doe ik dan maar. Ik bedoel, ik kan het toch niet eeuwig vermijden. Dus haal ik diep adem en kijk hem aan.
Wat ik dan zie zorgt ervoor dat ik geen woord meer kan uitbrengen. Ik kan me niet bewegen, niet eens knipperen met mijn ogen.
Ook al begint Miles naar me te zwaaien, boos te kijken en zo’n beetje elk gebaar te maken dat hij kan verzinnen om mij duidelijk te maken dat ik moet kappen en weer normaal moet doen – het lukt me niet. Ik bedoel, ik zou het graag willen, want ik weet dat ik me nu net zo abnormaal gedraag als iedereen al denkt dat ik ben, maar het is totaal onmogelijk. Dat komt niet alleen maar doordat Damen inderdaad heel erg aantrekkelijk is, met zijn glanzende, donkere haren die tot net boven zijn schouders hangen en rond zijn jukbeenderen golven. Maar wanneer hij naar mij kijkt, zodra hij zijn donkere zonnebril optilt en mijn blik beantwoordt, zie ik dat zijn amandelvormige, diepdonkere ogen me vreemd genoeg vertrouwd voorkomen, met wimpers eromheen die zo dik zijn dat ze nep lijken. En dan zijn lippen! Zijn lippen zijn vol en uitnodigend met een perfecte vorm. Het lichaam dat dit allemaal draagt is lang, slank, strak en gekleed in zwart.
‘Eh, Ever? Hal-lo? Je mag nu weer wakker worden. Alsjeblieft?’ Miles draait zich om naar Damen en lacht zenuwachtig. ‘Sorry voor mijn vriendin, ze heeft normaal gesproken altijd haar capuchon op.’
Ik weet zelf ook heus wel dat ik moet ophouden met staren. En wel nu meteen. Maar Damens ogen houden mijn blik vast. Hun kleur wordt donkerder en zijn mond plooit zich tot een glimlach.
Toch is het niet zijn sterke aantrekkingskracht die me vastnagelt aan de grond. Daar heeft het helemaal niets mee te maken. Het is vooral het gebied rondom zijn lichaam, dat vanaf zijn knappe gezicht tot aan de vierkante neus van zijn zwarte motorlaarzen niets anders is dan een lege ruimte. Er is niets te zien.
Geen kleuren. Geen aura. Geen pulserende lichteffecten.