De vergeten tuin
1
Londen, Engeland, 1913
Het was donker op de plek waar ze gehurkt zat, maar het kleine meisje deed wat er van haar werd verlangd. De mevrouw had gezegd dat ze moesten wachten omdat het nog niet veilig was, en ze moesten zich zo stilhouden als muizen in de provisiekamer. Het kleine meisje wist dat het een spel was. Zoiets als verstoppertje, kastiebal, of lummelen. Ze had zoiets al eerder gespeeld met Jonathan en Katherine en de anderen op het landgoed. De andere kinderen waren ouder dan zij, en eerst vonden ze haar te jong om mee te spelen. Maar ze had hen in het ongelijk gesteld, ze had haar angst voor donkere plekjes opzijgezet en zichzelf tot een uitstekende verstopper gepromoveerd. Zelfs Jon moest erkennen dat ze wist hoe ze zich onzichtbaar moest maken.
Het meisje achter de houten vaten had de oren gespitst. Ze riep een beeld op voor haar geestesoog zoals papa haar dat had geleerd. Mannen, dichtbij en ver weg, zeelui waarschijnlijk, schreeuwden naar elkaar. Ruwe, harde stemmen, vol van de zilte zee. Woorden die ze niet herkende maar toch vertrouwde. In de verte hoorde ze loeiende scheepshoorns, muziek van metalen fluitjes, het plonzen van roeiriemen, en hoog in de lucht het krijsen van de meeuwen met de vleugels zo wijd mogelijk uitgespreid om het toenemende zonlicht op te zuigen.
De mevrouw had gezegd dat ze terug zou komen en het kleine meisje hoopte dat dit gauw zou gebeuren. Ze wachtte al een hele poos, zo lang dat de zon langs de hemel was gedwaald en inmiddels haar knieën onder haar nieuwe jurk verwarmde. Ze luisterde of ze de rokken van de dame op het houten dek kon horen ruisen. De vastberaden tred van haar hakken, en altijd maar die haast, die de eigen moeder van het meisje vreemd was. Het kleine meisje vroeg zich op die vage, onbezorgde manier van verwende kinderen af waar haar mama bleef. Wanneer ze zou komen. En ze vroeg zich dingen af over die mevrouw. Ze wist wie ze was, ze had haar oma over haar horen praten. De mevrouw werd de Schrijfster genoemd, en ze woonde in een boerenhuisje aan de andere kant van het landgoed, voorbij de doolhof. Het meisje hoorde dat eigenlijk niet te weten. Het was haar verboden in de buurt van de doolhof van braamstruiken te spelen. Mama en grootmoeder hadden gezegd dat het gevaarlijk was om in de buurt van het klif te spelen. Maar af en toe, wanneer er toch niemand keek, vond het meisje het leuk om verboden dingen te doen.
Stofjes, honderden stofjes dansten in de bundel zonlicht die tussen twee vaten door viel. Het meisje glimlachte en de mevrouw, het klif, de doolhof en mama verlieten haar gedachten. Ze stak een vinger uit om te proberen een stofje op te vangen. Ze moest lachen om de manier waarop de stofjes zo dichtbij kwamen voordat ze weer op de vlucht sloegen.
De geluiden in de buurt van haar bergplaats veranderden. Het meisje hoorde het gebonk van beweging en de stemmen klonken opgewonden. Ze boog zich in de sluier van licht en legde haar wang tegen het koele hout van een van de vaten. Met één oog keek ze naar het dek.
Benen en schoenen en zomen van petticoats. De uiteinden van papieren slingers die alle kanten op woeien. Sluwe meeuwen speurden het dek af naar stukjes brood.
De enorme boot gaf een ruk en gromde lang en laag. Diep vanuit zijn binnenste voer een trilling door het houten dek en door de vingertoppen van het meisje. Er was een ogenblik van spanning. Ze hield de adem in en zette haar handen plat naast zich. Daarna maakte de boot zich met een ruk los van de kade. De hoorn loeide, er klonk een golf van gejuich en mensen riepen ‘Bon voyage’. Ze waren onderweg. Naar Amerika, naar een plek die New York heette en waar papa was geboren. Ze had hen er een poosje over horen smoezen, mama die tegen papa zei dat ze zo gauw mogelijk moesten gaan, dat ze het zich niet meer konden veroorloven om nog langer te wachten. Mama en papa waren natuurlijk vooruitgereisd, stelde ze vast. Dat deden ze wel vaker, dan gingen ze weg en lieten ze haar bij oma en opa thuis.
Het meisje lachte weer; de boot gleed door het water als een reuzenwalvis zoals Moby Dick, de walvis in het verhaal dat haar vader dikwijls voorlas. Mama vond het niet leuk als hij zulke verhalen voorlas. Ze vond ze te angstaanjagend en dacht dat ze haar op ideeën konden brengen die je er niet meer uit kreeg. Papa kuste mama altijd op haar voorhoofd als ze zulke dingen zei. Hij zei dat ze gelijk had en dat hij voortaan voorzichtiger zou zijn. Maar hij bleef het meisje verhalen over de grote walvis vertellen. En ook andere, de lievelingsverhalen van het meisje, uit het sprookjesboek, over blinde oude heksen, weesmeisjes en lange zeereizen. Hij zorgde er alleen voor dat mama het niet te weten kwam, dat het hun geheim bleef.
Het meisje begreep dat ze geheimen voor mama moesten hebben. Mama was niet lekker en was al ziekelijk geweest vóór de geboorte van het meisje. Oma waarschuwde haar altijd dat ze lief moest zijn, en drukte haar op het hart dat er iets vreselijks kon gebeuren als mama verdrietig zou worden, en dat het allemaal haar schuld zou zijn. Het meisje hield van haar moeder en wilde haar niet verdrietig maken; ze wilde niet dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren, dus hield ze sommige dingen geheim. Zoals de sprookjes en spelen bij de doolhof en de keren dat papa haar had meegenomen wanneer hij bij de Schrijfster langsging in het huis aan de andere kant van het landgoed.