De vergeten tuin(5)
Cassandra knipperde verrast met haar ogen. In al die jaren dat Cassandra was opgegroeid, hadden ze zelden over haar moeder gesproken, en ook niet tijdens de tien jaar dat ze inmiddels weer terug was en in het appartement onder dat van Nell woonde. Er was een onuitgesproken afspraak om het verleden, dat ze allebei liever wilden vergeten, te laten rusten.
Nell schrok. Met angstogen speurde ze Cassandra’s gezicht af. ‘Waar is die jongen? Toch niet hier, hoop ik. Is hij er? Ik wil niet dat hij aan mijn spullen zit en ze kapotmaakt.’
Cassandra werd duizelig.
‘Mijn spullen zijn kostbaar. Je mag hem niet in de buurt laten.’
Er schoten Cassandra wat woorden te binnen en ze struikelde er bijna over. ‘Nee… Nee, dat zal ik niet doen. Maak je geen zorgen, Nell, hij is er niet.’
Toen Cassandra’s grootmoeder later weer in de duistere diepten van de slaap was weggezakt, verbaasde ze zich over het wrede vermogen van de geest om wrakstukken uit het verleden naar boven te halen. Waarom moest haar grootmoeders hoofd zo vlak voor haar dood weerklinken van de stemmen van mensen die al lang van de aardbodem waren verdwenen? Ging het altijd zo? Speurden zij die de overtocht hadden geboekt op het geruisloze schip van de dood altijd de kade af naar de gezichten van mensen die al lang waren overleden?
Daarna moest Cassandra hebben geslapen, want het volgende dat ze merkte, was dat de sfeer in het ziekenhuis weer was veranderd. Ze waren dieper in de tunnel van de nacht verdwenen. De lichten op de gang waren gedimd en ze werd aan alle kanten omgeven door de geluiden van de slaap. Ze zat ineengezakt in haar stoel met een stijve nek en een koude, aan de dunne deken ontsnapte enkel. Ze wist dat het laat was en ze was moe. Waardoor was ze wakker geworden?
Nell. Ze ademde hoorbaar. Ze was weer wakker. Cassandra ging vlug op de rand van het bed zitten. Nells ogen waren glazig in het halfdonker, ze waren bleek en gevlekt als water met druppels verf. Haar stem klonk als een dunne draad die bijna stuk was gerafeld. Eerst hoorde Cassandra niet wat ze zei, aanvankelijk dacht ze dat alleen haar lippen verloren woorden vormden, woorden die lang geleden waren gesproken. Toen besefte ze dat Nell iets zei.
‘Die mevrouw,’ zei ze. ‘Die mevrouw zei dat ik moest wachten…’
Cassandra streelde Nells warme voorhoofd en veegde zachte haarlokken naar achteren die ooit de glans van gesponnen zilver hadden gehad. ‘Die mevrouw’ weer. ‘Die vindt het niet erg,’ zei ze. ‘De mevrouw vindt het niet erg als je gaat.’
Nells lippen verstrakten, daarna trilden ze. ‘Ik mag me niet bewegen. Ze zei dat ik moest wachten, hier op de boot.’ Haar stem was amper meer dan gefluister. ‘Die mevrouw… de Schrijfster… Tegen niemand zeggen.’
‘Stil maar,’ zei Cassandra. ‘Ik zeg het tegen niemand, Nell. Ik zeg het niet tegen de mevrouw. Je mag gaan.’
‘Ze had gezegd dat ze me zou komen halen, maar ik ben toch van mijn plaats gekomen. Ik ben niet blijven zitten waar ik moest zitten.’
Haar grootmoeders ademhaling was inmiddels zwoegend, ze viel ten prooi aan paniek.
‘Maak je alsjeblieft geen zorgen, Nell. Alles is in orde, dat garandeer ik je.’
Nells hoofd zakte opzij. ‘Ik mag niet weg… Dat mocht niet… De mevrouw…’
‘Ik zal de zuster halen…’
‘Nee!’ Nell tastte zonder iets te zien om zich heen en probeerde Cassandra’s hand te pakken. ‘Niet weggaan!’ Ze huilde stille tranen, die vochtig en glinsterend op haar bleke huid bleven liggen.
Cassandra beet op haar lip. ‘Het is al goed, oma. Ik ga hulp halen. Ik kom zo terug, dat beloof ik je.’
4
Brisbane, Australië, 2005
Het huis leek te beseffen dat zijn meesteres weg was, en als het niet om haar rouwde, had het zich toch een obstinate stilte aangemeten. Nell was nooit het type voor feesten en groepen mensen geweest (en de muizen in de keuken waren luidruchtiger dan haar kleindochter), dus was het huis gewend geraakt aan een kalm bestaan zonder geredder, gedoe of lawaai. Daarom was het een ruwe schok toen er onverwacht mensen begonnen te komen, die door het huis en de tuin krioelden, thee slurpten en kruimels lieten vallen. Ineengedoken op de heuvelhelling achter het grote antiekcentrum op de top, onderging het huis deze laatste vernedering stoïcijns.
Natuurlijk hadden de tantes alles geregeld. Cassandra zou het net zo lief zonder al die poespas hebben gedaan en haar grootmoeder de laatste eer in alle stilte hebben bewezen, maar daarvan wilden de tantes niets weten. Natuurlijk moest Nell een wake krijgen. De familie zou haar de laatste eer willen bewijzen, net als Nells vrienden en vriendinnen. En bovendien was het niet meer dan fatsoenlijk.
Cassandra was niet bestand tegen zo veel oprechte vastberadenheid. Ooit zou ze hebben geprotesteerd, maar nu niet. Bovendien waren de tantes een onstuitbare macht en ze beschikten stuk voor stuk over een hoeveelheid energie die hun hoge leeftijd weersprak (zelfs de jongste, tante Hettie, was niet jonger dan vijfenzeventig). Dus had Cassandra haar bezwaren ingeslikt, bedwong ze zich om erop te wijzen dat Nell geen vrienden en vriendinnen had, en wijdde zich aan de taken die haar waren opgedragen: ze mocht theekopjes en schotels klaarzetten, taartvorkjes zoeken en Nells snuisterijen een beetje opruimen zodat de neven en nichten plek hadden om te zitten. Ze liet de tantes bedrijvig redderen, met al hun overdreven gewichtigheid.